Paus Benedictus XVI - 6 januari 2008
Lezingen op het Hoogfeest van Epifanie:
eerste lezing: Jes. 60, 1 - 6;
antwoordpsalm: Ps. 72;
tweede lezing: Ef. 3, 2 - 3a + 5 - 6;
Evangelielezing: Mt. 2, 1 - 12
Beste broeders en zusters,
wij vieren vandaag Christus als het Licht der wereld en zijn openbaring aan de volkeren. Op Kerstdag luidde de boodschap van de liturgie aldus: “Hodie descendit lux Magna super terram - Heden daalde een groot licht op aarde neer” Romeins Missaal, in het Alleluia-vers voorafgaand aan het Evangelie. In Betlehem verscheen dit licht aan een kleine groep personen, een minuscule “rest van Israël”: de Maagd Maria, haar bruidegom Jozef en enkele herders. Een bescheiden licht, een licht in de stijl van de ware God; een vlammetje ontstoken in de nacht: een kwetsbare pasgeborene, die schreit terwijl de wereld stil is... Maar die verborgen en onbekende geboorte werd begeleid door de lofzang van de hemelse scharen, die heerlijkheid en vrede zongen Vgl. Lc. 2, 13-14 .
De aankomst van de Wijzen uit het oosten te Betlehem, om de pasgeboren Messias te aanbidden, is het teken van de openbaring van de universele Koning aan de volkeren en aan alle mensen die de waarheid zoeken. Het is het begin van een beweging die tegengesteld is aan die van Babel: van de verwarring naar het verstaan, van de verstrooiing naar de verzoening. Zo ontdekken we een band tussen Epifanie en Pinksteren: als de Geboorte van Christus, die het Hoofd is, ook de Geboorte is van de Kerk, zijn lichaam, dan zien wij in de Wijzen de volkeren die zich bij de rest van Israël aansluiten, als een vooraankondiging van het grote teken van de “veeltalige Kerk”, dat bewerkt werd door de Heilige Geest, vijftig dagen na Pasen: de trouwe en vasthoudende liefde van God die nooit afbreuk doet aan zijn Verbond van geslacht op geslacht. Het is het mysterie waarover de heilige Paulus spreekt in zijn brieven, ook in de passage uit de brief aan de Efeziërs die zojuist is voorgelezen: de Apostel bevestigt dat hem dat mysterie “door openbaring (...) is meegedeeld" (Ef. 3, 2) en dat hem is opgedragen het bekend te maken.
Dit mysterie van de trouw van God vormt de hoop van de geschiedenis. Zeker het staat in contrast met de druk van verdeeldheid en overweldiging, die de mensheid verscheurt tengevolge van de zonde en de botsing van egoïsmen. De Kerk staat in de geschiedenis ten dienste van de “mysterie” van zegening voor heel de mensheid. In dit mysterie van de trouw van God vervult de Kerk haar zending alleen dan ten volle, wanneer zij in zichzelf het licht zelf van Christus, de Heer, weerspiegelt, en zo is zij de volkeren behulpzaam op de weg van de vrede en van de authentieke vooruitgang. Het woord van God blijft immers gelden zoals dat is geopenbaard door middel van de profeet Jesaja:
“Duisternis bedekt de aarde,
het donker de volkeren,
maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen" (Jes. 60, 2).
Wat de profeet aan Jeruzalem verkondigt, vervult zich in de Kerk van Christus: “Volkeren zullen wandelen in uw licht, en koningen in de luister van uw opkomst" (Jes. 60, 3, volgens de Vulgaatversie).
Er is nood aan een hoop die groter is, die het mogelijk maakt de voorkeur te geven aan het algemeen welzijn van allen boven de luxe van weinigen en de ellende van velen. “Deze grote hoop kan alleen God zijn (...) niet een of andere God, maar de God die een menselijk gelaat heeft” Paus Benedictus XVI, Encycliek, Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop, Spe Salvi (30 nov 2007), 31: de God die zich geopenbaard heeft in het Kind van Betlehem en in de Gekruisigde die Verrezen is. Als er een grote hoop is, kan men volharden in de soberheid. Als de ware hoop ontbreekt, zoekt men het geluk in de bedwelming, in de overvloed, in de buitensporigheden, en richt men zichzelf en de wereld te gronde. De matiging is dan niet alleen maar een ascetische richtlijn, maar ook een heilsweg voor de mensheid. Het is zo langzamerhand overduidelijk dat alleen door een sobere levensstijl aan te nemen, die gepaard gaat met een serieuze inspanning tot een gelijke verdeling van de rijkdommen, het mogelijk zal zijn een ordening in te stellen van een rechtvaardige en houdbare ontwikkeling. Daarom zijn er mensen nodig die een grote hoop koesteren en daarom veel moed bezitten. De moed van de Wijzen die een lange reis ondernamen terwijl ze een ster volgden en die neer wisten te knielen voor een Kind en Hem kostbare geschenken wisten aan te bieden. Allemaal hebben wij deze moed nodig, verankerd in een gedegen hoop. Mogen Maria ons die verkrijgen, en ons op onze aardse pelgrimstocht met haar moederlijke bescherming begeleiden.
Amen!