
Paus Benedictus XVI - 28 november 2007
Beste broeders en zusters,
volgens de mening die vandaag de dag gemeengoed is, zou het christendom een Europese godsdienst zijn, die vervolgens de cultuur van dit werelddeel naar andere landen zou hebben geëxporteerd. Maar de werkelijkheid is veel ingewikkelder, omdat de christelijke godsdienst in het Oude Testament en bijgevolg in Jeruzalem en de Semitische wereld wortelt. Het christendom voedt zich nog steeds aan deze verworteling in het Oude Testament. Zo heeft ook haar expansie in de eerste eeuwen plaatsgevonden, zowel naar het westen - naar de Latijns-Griekse wereld, waar het vervolgens de Europese cultuur inspireerde - als naar het oosten, tot aan Perzië toe, waar het ertoe heeft bijgedragen dat er een specifieke cultuur in Semitische talen ontstond met een eigen identiteit. Om deze culturele pluriformiteit van het ene christelijke geloof van de beginjaren te laten zien, heb ik tijdens de catechese van afgelopen woensdag over een vertegenwoordiger van dit andere christendom gesproken, Paus Benedictus XVI - Audiëntie
Afrahat, de Wijze Pers
(21 november 2007), die bij ons bijna onbekend is.
In diezelfde lijn zou ik vandaag willen spreken over de heilige Efrem de Syriër, die rond 306 geboren werd in Nisibis uit een christelijk gezin. Hij was de belangrijkste vertegenwoordiger van het christendom in de Syrische taal en slaagde er op unieke wijze in, de roeping als theoloog te verzoenen met die van dichter. Hij ontving vorming en groeide op aan de zijde van Jakobus, Bisschop van Nisibis Red.: Het huidige Nusaybin in de Turkse provincie Mardin aan de Turks-Syrische grens. (303-338), en stichtte samen met hem de theologische school van zijn stad. Diaken gewijd, beleefde hij intens het leven van de plaatselijke christelijke gemeenschap tot aan 363, het jaar waarin Nisibis in handen viel van de Perzen. Efrem trok toen weg naar Edessa, waar hij zijn activiteit als prediker voortzette. Hij stierf in die stad in het jaar 377, slachtoffer van de besmetting die hij had opgelopen bij de zorg voor de pestlijders. Het is niet met zekerheid bekend of hij monnik was, maar het is in ieder geval zeker dat hij zijn leven lang diaken is gebleven en de (levensstaat van de) maagdelijkheid en de armoede aangenomen heeft. Zo blijkt in haar specifieke culturele uitdrukking de gemeenschappelijke en fundamentele christelijke identiteit: het geloof, de hoop - die hoop die het mogelijk maakt arm en kuis te leven in deze wereld en heel zijn verwachting in de Heer te stellen - en tenslotte de liefde, tot aan de gave van zichzelf in de zorg voor de pestleiders.
De heilige Efrem heeft ons een groot theologisch erfgoed nagelaten: zijn aanzienlijke productie laat zich in vier categorieën groeperen:
Hij is een rijk en in veel opzichten interessant auteur, maar speciaal in theologisch opzicht. Het specifieke van zijn werk bestaat erin dat zich daarin theologie en poëzie ontmoeten. Om zijn leer te kunnen bestuderen, moeten we dit van meet af aan benadrukken: het feit dat hij theologie bedrijft in poëtische vorm. De poëzie stelt hem in staat de theologische reflectie te verdiepen door middel van paradoxen en beelden. Tegelijkertijd wordt zijn theologie liturgie, wordt zij muziek: hij was inderdaad een groot componist, een musicus. Theologie, reflectie over het geloof, poëzie, zang, lofprijzing op God gaan samen; en juist in dit liturgisch karakter komt in de theologie van Efrem de goddelijke waarheid helder naar voren. In zijn zoeken van God, in zijn theologie bedrijven, volgt hij de weg van de paradox en het symbool. Tegengestelde beelden hebben zijn grote voorkeur, omdat zij hem helpen het mysterie van God te onderstrepen.
"De Heer kwam in haar,
om zich tot slaaf te maken.
Het Woord kwam in haar
om in haar schoot te zwijgen.
De Bliksem kwam in haar
om geen enkel rumoer te maken.
De Herder komt in haar,
en zie het Lam dat geboren is
en onderdanig weent.
Want de schoot van Maria
heeft de rollen omgekeerd:
Hij die alles geschapen heeft,
heeft het in bezit genomen, maar als arme.
De Allerhoogste komt in haar (Maria),
maar is nederig in haar binnengegaan.
De schitterende Luister kwam in haar,
maar gehuld in schamele doeken.
Hij die alles uitdeelt,
kende (zelf) honger.
Hij die allen te drinken zal geven,
kende zelf dorst.
Naakt en van alles ontdaan
kwam Hij uit haar te voorschijn,
Hij die (met schoonheid) alles bekleedt" H. Efrem de Syriër, Hymnen Over de Geboorte van Christus. 11, 6-8.
"Met het zwaard van de engel
sloot Hij, voor wie zelf gesloten was
de weg van de boom des levens.
Maar voor de volken
heeft de Heer van deze boom
zich als voedsel gegeven,
zichzelf, in het offer (van de Eucharistie).
De bomen van Eden
werden als voedsel gegeven
aan de eerste Adam.
Voor ons is de tuinman
van de Tuin in eigen persoon
tot voedsel geworden
voor onze zielen.
Wij allen waren immers
uit het Paradijs weggetrokken,
samen met Adam,
die het achter zich liet.
Nu het zwaard is weggenomen,
door de lans daar onder (het kruis),
kunnen wij er naar terugkeren" H. Efrem de Syriër, Hymnen. 49, 9-11.
"In uw brood verbergt zich de Geest
die niet verteerd kan worden;
in uw wijn is er vuur dat niet gedronken kan worden.
De Geest in uw brood, het vuur in uw wijn:
ziedaar, een wonder, door onze lippen ontvangen.
De Seraf kon zijn vingers niet bij de vuurgloed brengen,
die ook de mond van Jesaja alleen maar benaderde;
noch de vingers hebben het gepakt,
noch de lippen hebben het doorgeslikt;
maar ons stond de Heer toe beide te doen.
Het vuur daalde met toorn neer
om de zondaars te vernietigen,
maar het vuur van de genade
daalt neer op het brood en blijft er.
In plaats van het vuur dat de mens vernietigt,
hebben wij het vuur van het brood gegeten,
en werden erdoor tot leven gewekt." H. Efrem de Syriër, Hymnen. "Over het Geloof" 10, 8-10
"Ik heb, mijn broeders,
de parel gelegd in de palm van mijn hand,
om haar te kunnen onderzoeken.
Ik zette mij ertoe haar te beschouwen,
van de ene kant en van de andere kant:
slechts één aanblik had zij,
van welke kant dan ook.
(Zo) is de zoektocht naar de Zoon, ondoorgrondelijk,
want zij is een en al licht.
In haar helderheid, zie ik de Heldere zelf,
die nooit duister wordt;
en in haar zuiverheid,
(zie ik) het grote symbool voor het Lichaam van de Heer,
dat zuiver is.
In haar ondeelbaarheid, zie ik de waarheid,
die ondeelbaar is" H. Efrem de Syriër, Hymnen. "Over de Parel" 1, 2-3.