• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Om deze vraag op te lossen hebben we als basisschema de tweeheid van institutie en gebeurtenis, van institutie en charisma. Als men echter probeert beide begrippen nader door te lichten om te komen tot geldige regels voor het bepalen van hun verhouding, komt men voor een verrassing te staan. Het begrip “institutie” valt uiteen als men probeert het theologisch juist te bepalen. Want wat zijn de dragende institutionele elementen in de Kerk, die haar als bestendige levensorde vorm geven? Toch wel het sacramentele ambt in zijn verschillende geledingen: bisschopsambt, priester, diaken. Het sacrament dat kenmerkend de naam ordo draagt, is de enige blijvende, bindende structuur die, om zo te zeggen, de gegeven vaste orde van de Kerk vormt en haar als “institutie” constitueert. Maar pas in onze eeuw is men, wellicht uit oecumenische doelmatigheidsoverwegingen, het sacrament van de ordo gewoonweg het “ambt”’ gaan noemen, waardoor het geheel onder het gezichtspunt van de institutie, het institutionele terechtkomt. Maar dit “ambt” is een sacrament, en daarmee wordt het gewone sociologische begrip van institutie duidelijk doorbroken. Dat dit enige bestendige structuurelement van de Kerk een sacrament is, betekent tevens dat het altijd opnieuw door God geschapen moet worden. De Kerk beschikt er niet zelf over. Het is er niet zomaar en ze kan het niet uit zichzelf inrichten. Het komt pas secundair door een roeping van de Kerk, maar primair door een roeping van God aan deze mens tot stand - dus charismatisch-pneumatologisch. Daarom kan het ook alleen maar aangenomen en geleefd worden vanuit de nieuwheid van de roeping, vanuit de Geest over wie men niet beschikken kan. Omdat het zo is, omdat de Kerk niet gewoon zelf “beambten” kan inzetten, maar moet wachten op de roeping van God, daarom - en alleen daarom - kan er een priestertekort bestaan. Daarom gold vanaf het begin dat dit ambt niet door de institutie gecreëerd kan worden, maar dat we God erom moeten bidden. Vanaf het begin is Jezus’ woord van kracht: “De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten” (Mt. 9, 37). Vandaar dat de roeping van de twaalf de vrucht was van een gebedsnacht van Jezus (Lc. 6, 12, e.v.).

De Latijnse Kerk heeft dit streng charismatisch karakter van de priesterlijke dienst nadrukkelijk onderstreept door - in de lijn van de oudste kerkelijke overlevering - het priesterschap te verbinden met het celibaat, dat duidelijk slechts als persoonlijk charisma en niet louter als ambtskwaliteit begrepen kan worden. Dat het priestercelibaat geen middeleeuwse uitvinding is, maar tot in de de vroegste Kerk teruggaat, heeft kard. A.M. Stickler overtuigend aangetoond in Der Klerikerzölibat. Seine Entwicklungsgeschichte und seine theologischen Grundlagen, Abensberg 1993. Vgl. C. Cochini, Origines apostoliques du célibat sacerdotal, ParisNamur 1981; St. Heid, Zölibat in der frühen Kirche, Paderborn 1997 De eis om beide te ontkoppelen, berust op de voorstelling dat het priesterschap niet charismatisch opgevat moet worden, maar als een door de institutie zelf te scheppen ambt, met het oog op het veiligstellen van eigen bestaan en behoeften. Als men het priesterschap aldus volledig in eigen beheer wil nemen met het oog op institutionele zekerheid, dan is charismatische binding - die in de eis van het celibaat besloten ligt - een zo snel mogelijk op te heffen schandaal. Maar dan wordt ook de Kerk volledig als een louter menselijke ordening begrepen en de zekerheid, die aldus beoogd wordt, biedt dan toch niet meer wat men bedoelde. Dat de Kerk niet onze institutie is, maar het binnendringen van iets anders, dat ze in wezen iuris divini is, heeft tot gevolg dat wij haar niet eenvoudig zelf kunnen creëren. Het betekent dat we het zuivere institutionele criterium niet op haar kunnen toepassen; dat ze juist volledig zichzelf is, daar waar de maatstaven en handelwijzen van menselijke instituties doorbroken worden. 

Natuurlijk zijn er in de Kerk, naast deze oorspronkelijke dragende ordening - het sacrament - ook instituties van louter menselijk recht voor velerlei vormen van bestuur, organisatie, coördinatie, die volgens de eisen van de tijd kunnen en moeten groeien. De Kerk heeft ongetwijfeld zulke eigen instituties nodig, maar als ze te talrijk en te krachtig worden, brengen ze de ordening en het leven van haar geestelijk wezen in gevaar. De Kerk moet haar eigen instituties steeds opnieuw controleren, opdat ze niet te zwaarwichtig worden en zich niet verharden tot een pantser dat haar geestelijke leven verdrukt. Natuurlijk kan men begrijpen dat de Kerk, als haar gedurende lange tijd geen geestelijke roepingen meer worden geschonken, in de verleiding komt om een surrogaatclerus van puur menselijk recht te creëren..Vgl. Congregatie voor de Clerus, Het mysterie van de Kerk - InterdicasteriĆ«le Instructie over enige vragen betreffende de medewerking van lekengelovigen aan het dienstwerk van de priesters, Ecclesiae de mysterio (15 aug 1997). Deze in 1997 gepubliceerde instructie over de taak van de leken in de Kerk behandelt deze kwestie Ze moet ook noodstructuren scheppen en is daar in de missies of in gelijkaardige situaties steeds in geslaagd. Al degenen die de Kerk in noodsituaties als voorsprekers en voorboden van het evangelie gediend hebben en dienen, kunnen we alleen maar van harte danken. Maar indien daarvoor het bidden om roepingen in het sacrament zou worden achtergesteld, indien de Kerk zou beginnen op die manier zelfgenoegzaam te zijn en zich als het ware onafhankelijk zou maken van Gods gave, dan zou ze handelen als Saul, die in de grote onderdrukking door de Filistijnen wel lang op Samuel wachtte, maar toen die niet kwam en het volk weg begon te lopen, het geduld verloor en zelf het brandoffer bracht. Hij die gemeend had in de noodsituatie niet anders te kunnen handelen en de zaak Gods zelf in handen te mogen en te moeten nemen, kreeg te horen dat hij zo juist alles had verspeeld: Ik wil gehoorzaamheid, geen offers. Vgl. 1 Sam. 13, 8- 14 Vgl. 1 Sam. 15, 22  

Laten we terugkeren tot onze vraag: Hoe verhouden de bestendige kerkelijke ordening en de nieuwe charismatische oplevingen zich tot elkaar? Het schema institutie-charisma geeft geen antwoord op deze vraag, omdat het opponeren van beide de realiteit van de Kerk onvoldoende beschrijft. Toch kunnen we enkele regels afleiden uit wat tot hiertoe is gezegd.

  1. Het is belangrijk dat het geestelijke ambt, het priesterschap, zelf charismatisch begrepen en geleefd wordt. De priester zelf moet een “pneumaticus”, een homo spiritualis, een door de Heilige Geest opgewekte en gedreven mens zijn. Het is de taak van de Kerk erop te letten, dat dit kenmerk van het sacrament gezien en aangenomen wordt. Ze mag niet uit ijver voor het instandhouden van haar ordening het aantal op de voorgrond plaatsen en de geestelijke aanspraak terugschroeven. Daardoor zou ze de zin zelf van het priesterschap onkenbaar maken. Een dienst die slecht wordt verricht, schaadt meer dan dat hij nuttig is. Hij verspert de weg naar het priesterschap en naar het geloof. De Kerk moet trouw zijn en de Heer als haar Schepper en Beschermer erkennen. En ze moet de geroepene op elke manier helpen over de eerste bewustwording heen trouw te blijven, niet langzaam te verstikken in routine, maar steeds meer een waarachtig geestelijke mens te worden.
  2. Waar het geestelijke ambt aldus pneumatisch en charismatisch geleefd wordt, treedt er geen institutionele verharding op, maar ontstaat er een innerlijke openheid voor het charisma, een soort “zintuig” voor de Heilige Geest en zijn optreden. Daar kan ook het charisma zijn eigen oorsprong in de ambtsdrager herkennen en worden er wegen van vruchtbare samenwerking gevonden in de onderscheiding der geesten.
  3. De Kerk moet in moeilijke situaties noodoplossingen creëren. Maar deze noodoplossingen moeten de innerlijke openheid op het sacrament bewaren, erop gericht zijn en er niet van wegleiden. Algemeen gezien moet de Kerk de door haar gecreëerde administratieve organisatie zo beperkt mogelijk houden. Ze mag zich niet over-institutionaliseren, maar moet altijd blijven openstaan voor de onvoorziene, ongeplande roeping van de Heer

Document

Naam: KERKELIJKE BEWEGINGEN EN HUN THEOLOGISCHE PLAATS
Toespraak tot het congres voor vertegenwoordigers van bewegingen en gemeenschappen in de Katholieke Kerk, georganiseerd door de Pauselijke Raad voor de Leken
Soort: Joseph Kardinaal Ratzinger
Auteur: Joseph Kardinaal Ratzinger
Datum: 27 mei 1998
Copyrights: © 1998, Communio 23e jrg nr 6, p. 457-476
Alineaverdeling en -nummering: redactie
Bewerkt: 5 mei 2020

Referenties naar dit document

 
Geen documenten gevonden!
 
Geen berichten gevonden!

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test