Joseph Kardinaal Ratzinger - 27 mei 1998
In zijn grote missie-encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptoris Missio
Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht
(7 december 1990) zegt de heilige Vader:
“Binnen de Kerk worden verscheidene soorten diensten, functies, ambten en vormen van inwijding in het christelijk leven aangeboden. Ik denk daarbij aan een nieuwheid, in de afgelopen tijd, in niet weinig Kerken: aan de grote ontplooiing van ‘kerkelijke bewegingen’, die door een sterke missionaire kracht bezield zijn. Als ze zich in deemoed in het leven van de plaatselijke Kerk invoegen en door de bisschoppen en priesters hartelijk worden opgenomen in de diocesane en parochiële structuren, vormen deze bewegingen een waar Godsgeschenk voor de nieuwe evangelisatie en het missiewerk in de strikte betekenis van het woord. Daarom beveel ik aan ze te verbreiden en er een beroep op te doen om, vooral onder de jongeren, het christelijk leven en de evangelisatie vanuit een veelheid van verenigings- en uitdrukkingsvormen weer nieuwe kracht te verlenen” H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 21
Voor mij persoonlijk was het een wonderlijk gebeuren, toen ik begin jaren zeventig in nauwer contact kwam met bewegingen als Neocatechumenali, Comunione e Liberazione, Focolarebeweging en daarbij de pit en geestdrift ervoer, waarmee zij het geloof beleefden en vanuit de vreugde van hun geloof ook aan anderen moesten meedelen wat ze ontvangen hadden. Het was de tijd waarin Karl Rahner en anderen het over een winterse periode in de Kerk hadden. Inderdaad, na de grote bewustwording van het Concilie, leek vorst in plaats van lente en vermoeidheid in plaats van nieuwe dynamiek te heersen. De dynamiek leek ergens anders te liggen: daar waar men op eigen kracht en zonder God een betere toekomstige wereld trachtte vorm te geven. Dat een wereld zonder God niet goed - laat staan beter - kon zijn, was voor iedereen duidelijk. Maar waar bleef God? Was de Kerk, na veel debatten en vermoeid door het zoeken naar nieuwe structuren, inderdaad niet moe en geesteloos geworden? Rahners woord was begrijpelijk, het drukte een ervaring uit die wij allen hadden. Maar toen was er plotseling iets, wat niemand voorzien had. Daar had de heilige Geest om zo te zeggen Zichzelf weer aangemeld. Juist in jonge mensen brak het geloof opnieuw door, zonder bezwaren, zonder uitvluchten en achterpoortjes, in zijn volheid als gave ervaren en als een kostbaar geschenk dat leven schenkt. Velen voelden zich evenwel gestoord in hun intellectuele discussies of in hun constructiemodellen voor een heel andere, naar hun evenbeeld geschapen Kerk. Hoe had het anders gekund? Waar Hij doorbreekt, verstoort de heilige Geest altijd de menselijke plannen. Maar er waren en zijn ook ernstiger moeilijkheden. Want deze bewegingen vertoonden kinderziekten. In hen was de kracht van de Geest te bespeuren, die echter door mensen werkt en die niet zomaar van hun zwakheden bevrijdt. Er waren tendensen om uit te sluiten, om eenzijdige accenten leggen en derhalve onbekwaamheid om zich te integreren in het leven van de lokale Kerken. Vanuit hun jong elan waren deze bewegingen ervan overtuigd dat de plaatselijke Kerk zich als het ware moest opwerken tot hun vorm en niveau, en dat niet zij zich mochten laten meesleuren in een vaak werkelijk enigszins verstarde structuur. Het kwam tot wrijvingen, waaraan men aan beide kanten op een eigen manier schuld had. Vandaar de noodzaak van een reflectie over de manier waarop beide realiteiten - de nieuwe, situatiegerichte opleving en de bestaande vormen van kerkelijk leven, met name parochie en bisdom, in een juiste verhouding tot elkaar geplaatst konden worden. Het gaat hier vooral om heel praktische vragen, die men niet zozeer theoretisch moet gaan benaderen. Maar anderzijds gaat het toch om een verschijnsel, dat onder verschillende vormen periodiek weerkeert in de kerkgeschiedenis. Er is de blijvende basisvorm van het kerkelijk leven, waarin zich de continuïteit van haar historische structuur uitdrukt. En er zijn de steeds nieuwe impulsen van de Heilige Geest, die deze structuur weer levend en nieuw maken. Maar deze vernieuwing gebeurt zelden helemaal zonder pijn of wrijvingen. Dus kan men toch niet voorbijgaan aan de fundamentele vraag, hoe de theologische plaats van deze “bewegingen” in de continuïteit van de kerkelijke ordening juist bepaald kan worden.