Paus Benedictus XVI - 30 november 2007
SPE SALVI Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop |
|||
► | De ware gestalte van de christelijke hoop |
Vragen we nog eens: wat mogen wij hopen? En wat mogen we niet hopen? Om te beginnen moeten we vaststellen dat optelbare vooruitgang alleen op materieel vlak mogelijk is. Op dit vlak bestaat er, in de groeiende kennis van de structuren van de materie en volgens de steeds verder gaande uitvindingen, duidelijk een continuïteit van vooruitgang naar een steeds grotere beheersing van de natuur. Maar op het vlak van het morele bewustzijn en de morele keuzes bestaat er geen soortgelijke optelbaarheid, om de eenvoudige reden dat de vrijheid van de mens steeds nieuw is en zij haar keuzes steeds opnieuw moet maken. Die zijn nooit simpelweg door anderen reeds voor ons gemaakt – dan zouden wij immers niet vrij meer zijn. Vrijheid stelt als voorwaarde dat in de fundamentele keuzes iedere mens, iedere generatie een nieuw begin is. Uiteraard kunnen de nieuwe generaties op de kennis en de ervaringen bouwen van hen die hun zijn voorgegaan, en uit de morele schat van heel de mensheid putten. Maar ze kunnen die ook afwijzen, omdat die nooit dezelfde evidentie kan hebben als de materiële uitvindingen. De morele schat van de mensheid is niet voorhanden zoals gereedschappen voorhanden zijn die men gebruikt, maar zij is als oproep aan de vrijheid en als mogelijkheid voor haar aanwezig. Dat betekent echter:
Niet de wetenschap verlost de mens. Verlost wordt de mens door de liefde. Dat geldt allereerst op louter binnenwereldlijk vlak. Als iemand in zijn leven de grote liefde ervaart, is dat een ogenblik van ‘verlossing’, dat aan zijn leven een nieuwe zin geeft. Maar hij zal al gauw ook erkennen dat de hem geschonken liefde alleen, het probleem van zijn leven niet oplost. Ze blijft aangevochten. Ze kan door de dood vernietigd worden. Hij heeft de onvoorwaardelijke liefde nodig. Hij heeft die zekerheid nodig die hem doet zeggen dat “noch de dood noch het leven, noch engelen noch boze geesten, noch wat is noch wat zijn zal, en geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig wezen in het heelal ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus onze Heer" (Rom. 8, 38-39). Als deze onvoorwaardelijke liefde er is met haar onvoorwaardelijke zekerheid, dan, en pas dan alleen, is de mens ‘verlost’, wat hem verder afzonderlijk ook nog mag overkomen. Dat wordt bedoeld als wij zeggen: Jezus Christus heeft ons ‘verlost’. Door Hem zijn wij zeker van God geworden, van een God die niet een verre ‘eerste oorzaak’ van de wereld is, want Zijn eniggeboren Zoon is mens geworden en van Hem kan eenieder zeggen: “Ik leef (...) in het geloof in Gods Zoon, die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgeleverd" (Gal. 2, 20).
Maar nu komt de vraag: zijn we daarmee niet toch weer bij het heilsindividualisme uitgekomen? Bij de hoop enkel voor mij, die juist daardoor geen werkelijke hoop is, omdat zij de anderen vergeet en er buiten laat? Nee. De relatie tot God verloopt over de gemeenschap met Jezus; alleen en uit eigen kracht zijn wij daar niet toereikend voor. De relatie met Jezus is echter een relatie met Hem die Zichzelf gegeven heeft voor ons allen. Vgl. 1 Tim. 2, 6 Het mee-zijn met Jezus Christus voert ons in Zijn ‘voor allen’ binnen, en maakt het tot onze manier van zijn. Het verplicht ons, er voor de anderen te zijn, maar alleen in het mee-zijn met Hem wordt het überhaupt pas mogelijk er werkelijk voor anderen, voor het geheel te zijn. Ik zou daarbij de grote Griekse kerkleraar Maximus Confessor (+ 662) willen citeren, die eerst oproept niets boven de kennis en de liefde van God te laten gaan, maar dan meteen heel praktisch wordt: “Wie God liefheeft, kan geld niet voor zichzelf houden. Hij deelt het op ‘goddelijke’ wijze uit ... op dezelfde wijze, naar de maat van de gerechtigheid.” H. Maximus Confessor, Hoofdstukken over de liefde. Centuria 1, Hoofdstuk 1: PG 90, 965 Uit de liefde tot God volgt de deelname aan Gods rechtvaardigheid en goedheid jegens anderen. God liefhebben vraagt om innerlijke vrijheid ten opzichte van alle bezit en al het materiële. De liefde van God toont zich in de verantwoordelijkheid tegenover de ander. H. Maximus Confessor, Hoofdstukken over de liefde. Centuria 1, Hoofdstuk 1: PG 90, 962-966 Dezelfde samenhang tussen de liefde van God en de verantwoordelijkheid voor de mensen kunnen we op indrukwekkende wijze in het leven van de heilige Augustinus zien. Na zijn bekering tot het christelijk geloof wilde hij met gelijkgezinde vrienden een leven leiden dat geheel aan het woord van God en de eeuwige dingen zou zijn gewijd. Het door de grote Griekse filosofie geformuleerde ideaal van het beschouwende leven wilde hij verwezenlijken, maar dan met een christelijke inhoud, en op deze manier “het beste deel” kiezen. Vgl. Lc. 10, 42 Maar het pakte anders uit. Bij een bezoek aan de zondagse liturgieviering in de havenstad Hippo werd hij door de bisschop uit de menigte gehaald en dringend verzocht zich te laten wijden voor de dienst als priester in deze stad. Terugblikkend op dit moment schrijft hij in zijn Belijdenissen: “Verslagen om mijn zonden en om de zware last van mijn ellende, had ik in mijn hart de gedachte opgevat en het plan overwogen, de vlucht te nemen naar de eenzaamheid. Gij hebt mij echter tegengehouden en Gij hebt mij moed ingesproken door te zeggen: ‘Daarom is Christus voor allen gestorven, opdat zij die leven niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die ter wille van hen is gestorven'. (2 Kor. 5, 15)" H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. X, 43, 70, in: CSEL 33, 279 Christus is voor allen gestorven. Voor Hem leven betekent zich laten betrekken in Zijn ‘er zijn voor’.