• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Heel mooi heeft Augustinus in een preek over de Eerste brief van Johannes de innerlijke samenhang tussen gebed en hoop verwoord. Hij definieert het gebed als oefening van het hartsverlangen. De mens is voor het grote geschapen, voor God Zelf, voor het vervuld worden door Hem. Maar zijn hart is te nauw voor het grote dat hem is toegedacht. Dat moet ruimer gemaakt worden. "Wanneer God de gave (van Zichzelf) uitstelt, maakt Hij ons verlangen (naar Hem) sterker; door dat verlangen verruimt Hij ons innerlijk; doordat Hij het verruimt, maakt hij het meer in staat (Hem) in zich op te nemen." Augustinus verwijst naar de heilige Paulus, die van zichzelf zegt dat hij leeft, 'zich uitstrekkend naar wat vóór hem ligt' Vgl. Fil. 3, 13 en gebruikt dan een heel mooi beeld om dit proces van het verruimen en klaarmaken van het menselijk hart te beschrijven: “Stel je voor, God wil je vullen met honing (beeld voor de tederheid van God en voor Zijn goedheid). Maar als je helemaal met azijn gevuld bent, waar wil je dan de honing laten?” Het vat, dat wil zeggen het hart, moet eerst verruimd en dan gereinigd worden: van de azijn en de azijnsmaak bevrijd worden. Dat kost arbeid, dat kost pijn, maar alleen zo ontstaat de geschiktheid voor datgene waartoe we zijn bestemd. Vgl. H. Augustinus, In Epistulam Ioannis (1 jan 407). 4, 6, in: PL 35, 2008 e.v. Al spreekt Augustinus in directe zin alleen over het vermogen God in zich op te nemen, toch wordt heel duidelijk dat de mens door deze arbeid, waarbij hij zich van de azijn en zijn azijnsmaak bevrijdt, niet alleen voor God vrij, maar juist ook voor de anderen open wordt. Want alleen als wij kinderen van God worden, kunnen wij bij de gemeenschappelijke Vader zijn. Bidden betekent niet uit de geschiedenis stappen en je terugtrekken in het privé-hoekje van je eigen geluk. Het juiste bidden is een proces van innerlijke reiniging, dat ons ontvankelijk maakt voor God en dus juist ook voor de mensen. In het gebed moet de mens leren wat hij werkelijk aan God kan vragen, wat God waardig is. Hij moet leren dat hij niet tegen de anderen bidden mag. Hij moet leren dat hij niet mag vragen om de oppervlakkige en gemakkelijke dingen die hij zich op dat moment wenst, de valse kleine hoop, die hem van God weg leidt. Hij moet zijn wensen en zijn hoop zuiveren. Hij moet zich van zijn stille leugens bevrijden, waarmee hij zichzelf bedriegt: God doorziet die en de confrontatie met God nodigt hem dringend uit, die ook zelf te erkennen. “Maar wie beseft al zijn feilen? Vergeef mij ook wat ik niet weet”, bidt de psalmist (Ps. 19, 13). Het niet erkennen van schuld, de waan van onschuld, rechtvaardigt en redt mij niet, want ik ben zelf schuldig aan de afstomping van mijn geweten, aan mijn onvermogen het kwade in mij als zodanig te erkennen. Als God niet bestaat, moet ik wellicht in zulke leugens vluchten, omdat er niemand is die mij zou kunnen vergeven, niemand die de werkelijk maatstaf is. Maar de ontmoeting met God wekt mijn geweten, opdat het niet meer zelfrechtvaardiging is, spiegeling van mijzelf en van de mij vormende tijdgenoten, maar tot vermogen wordt om naar het Goede zelf te luisteren.

Document

Naam: SPE SALVI
Liefde in Waarheid - Over de Christelijke hoop
Soort: Paus Benedictus XVI - Encycliek
Auteur: Paus Benedictus XVI
Datum: 30 november 2007
Copyrights: © 2007, Libreria Editrice Vaticana
Werkvertaling vanuit de Duitstalige grondversie, gecontroleerd met de officiële Italiaanse, Franse en Engelse vertalingen: Past. Chr. van Buijtenen, pr.
Bewerkt: 15 juli 2020

Referenties naar dit document

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2025, Stg. InterKerk, Schiedam, test