In deze zin geldt, dat wie God niet kent, weliswaar allerlei soorten hoop kan hebben, maar uiteindelijk zonder hoop, zonder die grote, het hele leven dragende hoop is
Vgl. Ef. 2, 12
. Die ware, die grote en door alle gebrokenheid heen dragende hoop, kan alleen God zijn - de God die ons “tot het uiterste toe”, tot aan het “het is volbracht”
Vgl. Joh. 13, 1
Vgl. Joh. 19, 30
heeft liefgehad en liefheeft. Wie door de liefde wordt aangeraakt, begint te beseffen wat ‘leven’ eigenlijk zou kunnen zijn. Hij begint te beseffen wat met het hoopvolle woord bedoeld wordt dat we in de
doopritus tegenkwamen: Van het geloof verwacht ik het 'eeuwig leven', het werkelijke leven dat, helemaal en onbedreigd, in zijn gehele volheid, eenvoudigweg leven is. Jezus, die van Zichzelf heeft gezegd dat Hij gekomen is opdat wij leven zouden bezitten en het ten volle, in overvloed zouden bezitten
Vgl. Joh. 10, 10
, heeft ons ook uitgelegd wat ‘leven’ betekent,: “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God, en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus” (
Joh. 17, 3). Leven in de ware zin heeft men niet in zichzelf alleen en niet uit zichzelf alleen: het is een relatie. En in zijn volheid is het leven relatie met Hem, die de bron van het leven is. Als wij met Hem in relatie zijn Die niet sterft, Die het leven zelf is en de liefde zelf, dan zijn wij in het leven. Dan ‘leven’ wij.