Paus Benedictus XVI - 27 mei 2007
Dierbare broeders en zusters,
Ter gelegenheid van de Wereldmissiedag wil ik Gods volk – pastores, priesters, religieuze mannen en vrouwen en leken – uitnodigen om samen na te denken over het belang van en de dringende behoefte aan het missiewerk van de Kerk, ook in deze tijd.
In de woorden waarmee de gekruisigde en verrezen Jezus bij zijn Hemelvaart de apostelen de missieopdracht toevertrouwde, weerklinkt nog altijd een universele oproep en een dringend appèl: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb.” En Hij voegde daaraan toe: “Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 19-20).
Wij worden bij het veeleisende werk van de evangelisatie gesteund en vergezeld door de zekerheid dat Hij, de Heer van de oogst, met ons is en zijn volk blijft leiden. Christus is de onuitputtelijke bron van de missie van de Kerk. Bovendien is er dit jaar een extra reden om onze inzet voor de missie een nieuwe impuls te geven: het vijftigjarig bestaan van de Encycliek van de dienaar Gods Pius XII, Paus Pius XII - EncycliekEr moet echter nog veel gebeuren om gehoor te geven aan de missieopdracht die de Heer meegeeft aan een ieder die gedoopt is. In de eerste plaats blijft Hij de kerken met een ‘eeuwenoude traditie’ roepen, kerken die de missie in het verleden voorzien hebben van een gestaag aantal priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en leken, maar ook van materiële middelen, waarmee zij gestalte gaven aan een effectieve samenwerking tussen christelijke gemeenschappen.
Deze samenwerking heeft volop apostolische vruchten afgeworpen, zowel voor de jonge kerken in de missielanden, als voor de kerkelijke situatie waaruit de missionarissen afkomstig waren. Als men kijkt naar de geseculariseerde cultuur, waarvan de westerse samenlevingen soms steeds dieper doortrokken lijken te raken, naar de crisis van het gezin, de afname van het aantal roepingen en de vergrijzing van de clerus, lopen deze kerken het risico om zich in zichzelf terug te trekken, steeds minder hoop te hebben voor de toekomst en minder energie te steken in hun missiewerk.
Toch is dit juist de tijd om ons in vertrouwen open te stellen voor de Voorzienigheid van God, die zijn volk nooit in de steek laat en het, door de kracht van de heilige Geest, naar de voltooiing van zijn eeuwige heilsplan leidt.
Wij zijn dan ook getuige van een providentiële ‘uitwisseling van gaven’, die het gehele Mystieke Lichaam van Christus ten goede komt.
Ik hoop van harte dat het missionaire werk zal worden geïntensiveerd en dat ieders capaciteiten en charisma’s ten volle zullen worden benut. Ik hoop ook dat de Wereldmissiedag ertoe zal bijdragen dat alle christelijke gemeenschappen en alle mensen die gedoopt zijn steeds meer zullen beseffen dat de opdracht van Christus om zijn Koninkrijk tot in de verste hoeken van de aarde te verspreiden, universeel is.
Vijftig jaar na de historische oproep van mijn voorganger Pius XII in de Encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Fidei Donum
Over de toestand van de Afrikaanse missie
(21 april 1957), tot samenwerking tussen de kerken die ten dienste stonden van de missie, wil ik nogmaals onderstrepen dat de verkondiging van het Evangelie nog altijd actueel en urgent is.
Daarom blijft, zoals vaker gezegd, het missionaire werk de belangrijkste dienst die de Kerk de mensheid nu verschuldigd is om op evangelische wijze richting te geven aan alle culturele, sociale en ethische veranderingen; om de verlossing van Christus te brengen aan de mensen die in deze tijd in zoveel delen van de wereld worden vernederd en onderdrukt door armoede, geweld en de stelselmatige schending van mensenrechten.
De Kerk kan zich niet aan deze universele missie onttrekken: die is voor haar bindend. Sinds Christus de missieopdracht als eerste aan Petrus en de apostelen gaf, is de missie nu in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Opvolger van Petrus, door de goddelijke Voorzienigheid gekozen als zichtbare grondslag voor de eenheid van de Kerk, en van de bisschoppen die direct verantwoordelijk zijn voor de evangelisatie, zowel als lid van het College van Bisschoppen als als herders van hun Kerken. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de blijvende geldigheid van de missie-opdracht, Redemptoris Missio (7 dec 1990), 63
Het was dat dringende belang dat de dienaar Gods Pius XII er vijftig jaar geleden toe bracht om de missionaire samenwerking aan te passen aan onze tijd. Vanuit zijn bijzondere zorg om de toekomst van de evangelisatie vroeg hij de ‘gevestigde’ kerken om priesters te sturen ter ondersteuning van pas gestichte kerken. Daarmee deed hij een nieuw ‘missiesubject’ ontstaan dat de naam ‘Paus Pius XII - Encycliek
Fidei Donum
Over de toestand van de Afrikaanse missie
(21 april 1957)’ kreeg, naar de eerste woorden van de encycliek. Hij schreef daarover:
“Als wij aan de ene kant onze gedachten laten uitgaan naar de grote menigte van onze zonen die deel hebben aan de zegeningen van het goddelijke geloof, met name in landen die een lange christelijke traditie hebben, en als wij dan aan de andere kant denken aan de nog veel grotere menigte van mensen die nog altijd wachten op de dag dat hun de verlossing wordt verkondigd, worden wij vervuld van een vurig verlangen om u, eerwaarde broeders, telkens opnieuw aan te sporen om met geestdrift steun te geven aan de heilige zaak van de verspreiding van de Kerk over de gehele wereld.”
Hij voegde daaraan toe:
“God, geef dat deze vermaningen bij uw priesters een actievere belangstelling voor het missionaire apostolaat wekken en via hen de harten van de gelovigen in vuur en vlam zetten!” Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 4
Ook mogen wij de vele mannelijke en vrouwelijke religieuzen en lekenvrijwilligers niet vergeten, die zich samen met de priesters tot het uiterste hebben ingespannen om het Evangelie te verspreiden tot aan de uiteinden van de aarde. Moge de Wereldmissiedag een gelegenheid zijn om deze broeders en zusters in het geloof en alle andere mensen die nog altijd op het uitgestrekte terrein van de missie werken, in gebed te gedenken.
Je zou daarom kunnen zeggen dat het er voor de individuele gelovige niet langer slechts om gaat dat hij of zij medewerking verleent aan het evangelisatiewerk, maar dat hij of zij zelf een hoofdrolspeler is en medeverantwoordelijkheid draagt. Deze medeverantwoordelijkheid levert een hechtere verbondenheid tussen de gemeenschappen op en versterkt de onderlinge hulp op het gebied van menskracht (priesters, mannelijke en vrouwelijke religieuzen en lekenvrijwilligers) en de middelen die nodig zijn voor de evangelisatie in deze tijd.
Laten wij echter niet vergeten dat de eerste en belangrijkste bijdrage die wij aan het missiewerk van de Kerk moeten leveren, bestaat in het gebed. “De oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig”, zei de Heer; “vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten” (Lc. 10, 2).
“Daarom, eerwaarde broeders”, schreef paus Pius XII vijftig jaar geleden, “vertrouwen wij er in de eerste plaats op dat er aanhoudender en vuriger tot God zal worden gebeden voor deze zaak”. Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 49 Denk aan de grote spirituele behoeften van de talloze volken die nog ver van het ware geloof af staan of die zozeer behoefte hebben aan volhardendheid. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 55 Hij spoorde de gelovigen aan om meer missen op te dragen aan de missie, want “dat is in overeenstemming met de gebeden van onze Heer, die zijn Kerk liefheeft en wil dat zij bloeit en haar grenzen uitbreidt over de gehele wereld”. Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 52
Dierbare broeders en zusters,
ik herhaal deze oproep, die actueler is dan ooit. Moge in alle gemeenschappen eendrachtig het “Onze Vader die in de hemel zijt” worden gebeden, zodat zijn Koninkrijk op aarde zal komen.
Ik wil in het bijzonder een beroep doen op de kinderen en jongeren, die altijd bereidwillig en enthousiast zijn in hun missionaire activiteiten. Ik richt mij tot de zieken en hen die lijden en wil wijzen op de waarde van hun mysterieuze en onmisbare bijdrage aan het werk van de verlossing. Ik vraag de gewijde mensen, met name in kloostergemeenschappen, om hun gebeden voor de missie te intensiveren.
Dankzij de inzet van alle gelovigen breidt het spirituele netwerk van gebed en steun voor de evangelisatie zich uit door heel de Kerk. Moge de Maagd Maria, die de ontwikkeling van de jonge Kerk met moederlijke zorg heeft omringd, ook ons leiden op onze weg door deze tijd en voor ons een nieuw Pinksteren van liefde verkrijgen. Moge zij ons vooral doen beseffen dat wij missionarissen zijn, dat wij allen door de Heer zijn uitgezonden om op ieder moment van ons leven van Hem te getuigen.
Ik ben in mijn gebeden dagelijks bij de Fidei donum-priesters, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en lekenvrijwilligers die werken aan het front van de evangelisatie, en bij alle mensen die zich in hun verschillende hoedanigheden wijden aan de verkondiging van het Evangelie, en schenk u allen met grote genegenheid mijn apostolische zegen.
Vanuit het Vaticaan, 27 mei 2007, Pinksteren.
Paus Benedictus XVI