Paus Benedictus XVI - 16 september 2007
Lezingen van de 24e Zondag door het Jaar C:
- Eerste lezing: Ex. 32, 7-11 en 13-14
- Tweede lezing: 1 Tim. 1, 12-17
- Evangelie: Lc. 15, 1-10
Beste vrienden,
Schijnbaar lijkt de tweede lezing, die genomen is uit de 1e Brief aan Timoteus, buiten de grote samenhang van de lezing uit Exodus en het Evangelie te vallen. Wanneer we nauwkeuriger naar haar luisteren kunnen we zien dat Paulus ons zeggen wil: "Ik ben dat verloren schaap, dat de Heer is gaan zoeken en die Hij naar huis heeft gedragen. Ik ben", zo zegt hij, "de zondaar. Aan mij heeft Hij het waar gemaakt en gedaan wat Hij vandaag in de gelijkenis vertelt. Hij is achter mij aan gegaan en heeft mij op Zijn schouders genomen om aan te tonen dat Hij gekomen is om allen te redden, dat Hij juist de redding van de zondaars wil en daarover blij is".
Wanneer we echter de eerste en de tweede lezing met elkaar vergelijken kunnen we twee geheel verschillende vormen van "verloren zijn" zien, zoals ook het Evangelie het ons geeft. In de eerste lezing zien we het verloren zijn van Israël in de woestijn, waarvoor God te ver weg is, die niet benaderbaar is, die niet manipuleerbaar is. Het (Israël) wil een nabije God, het wil een God die voldoet aan de eigen wensen, het wil zich een eigen God maken. Dat betekent dat het de werkelijke God loochent, het wil eigenlijk alleen maar zijn eigen wil aanbidden, zichzelf tot God verheffen. En zo wordt in deze verleiding van Israël in de woestijn het wezen van de verleiding van het heidendom überhaupt zichtbaar, dat juist daarin bestaat zichzelf tot God te maken, geen andere God te willen hebben als het eigen willen, wensen en menen.
Het is ook de verleiding van de jongere zoon die weggegaan is, waarin de geschiedenis van de nieuwe tijd tevoorschijn komt met een overdaad aan kritiek op God die onze vrijheid schijnt te vernietigen, Hem kwijt willen zijn, alleen maar onszelf willen zijn. De grote verleiding van het heidendom van de mensen van alle tijden. God weet ook hem te vinden.
Het "verloren zijn" van de Heilige Apostel Paulus is van een geheel andere aard. Het is het verloren zijn van de broer die thuis is gebleven. Hij kan tot zijn vader zeggen, zoals de thuisgebleven broer: "Nooit heb ik tegen uw geboden overtreden, steeds heb ik gedaan wat u wilt, in uw dienst gestaan". Hij kan zeggen: "Steeds ben ik thuis gebleven". Hij is trouw tot aan fanatisme toe, gehoorzaam tot aan gewelddadigheid tegen hen die hij voor ongehoorzaam hield. En zo heeft hij juist de werkelijke God, die God niet herkend, die ook de zondaar lief heeft. Juist zo heeft hij de barmhartige God niet gekend door de onbarmhartigheid van zijn trouw en zijn gehoorzaamheid. Hij zegt daarover: "Ik was een 'blasfemos', hoewel hij toch steeds getrouw de godsdienst van Israël gevolgd had, moest hij toch toegeven: "Ik heb tegen de eer van God gekozen, tegen de eer van deze God die ik niet herkend heb. Ik was hoogmoedig en alleen in mijn eigen zelfverheerlijking. Ik had God eigenlijk helemaal niet nodig want ik doe alles zelf goed. Ik heb, doordat ik de Zijnen vervolgd heb, Christus zelf en zijn Kerk vervolgd."
Terugkijkend in alle eerlijkheid zegt hij, dat hij dit uit onwetendheid gedaan heeft. Dat is verbazend voor iemand die de gehele theologie van zijn tijd bestudeerd heeft en die in de rabbijnse school is geweest, die de Schrift van binnenuit kende en daarmee de wil van God; die alle details van de Bijbeluitleg, de methodes, de verkondiging beheerste - en toch terugkijkend moet zeggen: "Ondanks al het kennen van de Schrift, in al het kennen van de openbaring, heb ik God niet gekend, was ik een onwetende en heb ik de Schrift niet begrepen."
Ik geloof, dat dit woord van terugblik van de H. Paulus over zijn onwetendheid ook ons tot nadenken moet stemmen. Want het kan iedereen van alle tijden, dus ook voor ons, theologen, zo vergaan, dat wij weliswaar veel of waar mogelijk alles weten over de herkomst van de teksten, over hun structuur, over hun beelden, over hun historische datering, over hun historische inhoud; dat wij de theologisch en filosofische theoriën kennen, waarmee het geheel te ordenen en te verklaren is - en dat wij daarbij uiteindelijk nog steeds alleen maar over ons zelf praten. Dat wij over de mensen, die handelen, en over onszelf niet heenkomen. Dat God door al ons weten van de menselijke dingen heen niet tot ons komt en niet tot ons spreken kan. Dat wij Hem niet horen - en Hem niet kennen.
"Ik heb erbarmen gevonden omdat ik niet wist wat ik deed, want ik heb uit onwetendheid gehandeld", zegt Paulus. Daarmee zinspeelt hij op de gekruisigde Christus: "Heer, vergeef het hun want ze weten niet wat ze gedaan hebben". Ze zijn in de status van de onwetendheid. Terwijl Paulus zinspeelt op de gekruisigde Christus zegt hij ons: "Jezus heeft aan het kruis ook voor mij gebeden. Ik ben van diegenen die door hun onwetendheid Hem gekruisigd en Hem veroordeeld hebben. Maar Hij heeft voor mij gebeden".
Door het zinspelen op het gebed op het kruis treedt nu ook het thema van de vergeving, het thema van het kruis naar voren. Het wordt zichtbaar hoe de Herder het verloren schaap gaat zoeken, het vindt en het op de schouders neemt. Het wordt zichtbaar wat vergeving is, hoe dat plaatsvindt. Vergeving kan niet eenvoudig het ontkennen zijn, schuld is een realiteit. Wanneer het ontkend wordt alsof het niet bestaat, terwijl het er toch is, blijft het aanwezig als een zweer en blijft vernietigen. Schuld moet op een andere manier overwonnen worden, ze moet van binnenuit door de grotere liefde worden omgewerkt, worden omgevormd, veranderd worden. Dat gebeurt vanaf het kruis. Hij neemt onze schuld op zich, draagt het, draagt ons op Zijn schouders om de schuld om te vormen en het tot de ware thuiskomst, het nieuwe met elkaar, het thuis zijn en tot de vreugde van de teruggevonden liefde te creëeren.
In Sodoma heeft God de tien rechtvaardigen niet gevonden vanwege wie Hij de stad had kunnen behouden. Zo is Hij zelf mens geworden, de Mensgeworden Zoon van God, de enige rechtvaardigde die terwille van de gehele wereld de gehele wereld zou kunnen redden. De Mensgewordene is deze rechtvaardige die ons opneemt, ons van binnenuit draagt en hem in Zich opneemt en daardoor de werkelijkheid verandert, schuld verandert en omvormt en ons redt.
In de eerste lezing ontmoeten we Mozes die door zijn voorbede God in een andere stemming brengt. Dit beeld behoud zijn volle kracht en werkelijkheid in diegene die Jezus is en doet. Hij staat voor ons in, zoals Mozes, Hij vraagt voor ons, vraagt voor ons met geheel Zijn zijn, met de Mensgeworden God, met de in God opgenomen mens-zijn, Hij vraagt het ons met de lijdende ziel, met Zijn gekruisigde lichaam. In deze voorbede wijzigt Hij de wereld, verwerkt Hij de schuld en worden wij gered. In Zijn gebed zijn wij opgeheven en gedragen, zijn wij naar huis gebracht en genezen.
In de Eucharistie treden we in het bidden van Jezus binnen en worden meebidders met Hem. Meebidders omdat wij door Zijn bidden Zijn reddende kracht mogen ontvangen. Maar als meebiddenden mogen, moeten wij ook mee-reddenden worden. Daarvoor willen we de Heer danken en Hem vragen ons te steunen opdat we zo geholpen worden op een juiste manier de Eucharistie te vieren.