Paus Benedictus XVI - 9 september 2007
Geliefde broeders en zusters!
„Sine dominico non possumus!“ Zonder de gave van de Heer, zonder de Dag des Heren kunnen wij niet leven: zo antwoordden de Christenen van Abitene (in het huidige Tunesië) toen zij in het jaar 304 betrapt werden bij het vieren van de verboden zondagse Eucharistieviering en voor het gerecht gebracht werden. Er werd hun gevraagd waarom zij de christelijke zondagseredienst hielden, hoewel ze wisten dat hierop de doodstraf stond.
„Sine dominico non possumus“: in het woord dominico zijn twee betekenissen onlosmakelijk met elkander verbonden, wier eenheid wij opnieuw moeten leren ontdekken. Allereerst is daar de gave van de Heer – deze gave is Hijzelf: de Verrezene, wiens contact en nabijheid de Christenen gewoon nodig hebben, om zichzelf te zijn. Maar dit is niet alleen maar een innerlijke, subjectieve, zielsberoering: de ontmoeting met de Heer spitst zich mettertijd toe naar een bepaalde dag. En zo ordent zij zich in onze concrete, lichamelijke en gemeenschappelijke bestaan, dat het aardse leven is. Zij geeft onze tijd en zo ons leven als geheel een centrum, een innerlijke ordening. Voor deze Christenen was de zondagse Eucharistieviering geen gebod, maar een innerlijke noodzaak. Zonder dit, die ons leven met Zijn liefde draagt, is het leven zelf leeg. Dit centrum weg te laten of te verraden, zou het leven zelf van zijn fundament ontnemen, zijn innerlijke waarde en zijn schoonheid.
Wij zouden hier tegenin willen brengen:Wat zegt u nu Heer? Heeft de wereld niet juist het gezin nodig? Heeft zij niet de liefde nodig van de vader en moeder, de liefde tussen ouders en kinderen, tussen man en vrouw? Hebben wij de liefde voor het leven, de vreugde aan het leven niet nodig? En hebben we ook geen mensen nodig die in de goederen van deze wereld investeren en de aan ons gegeven aarde opbouwen, zodat allen aan deze gaven kunnen deelnemen? Is aan ons dan niet ook de ontwikkeling van de aarde en haar goederen opgedragen? Wanneer wij beter naar de Heer luisteren en naar alles luisteren wat Hij hierover zegt, dan begrijpen wij dat Jezus niet van alle mensen hetzelfde verwacht. Ieder heeft zijn eigen opdracht en de hem toebedachte wijze van navolgen. In het Evangelie van vandaag spreekt Jezus rechtstreeks hierover, wat geen opdracht was voor de velen die zich bij Hem op het pelgrimspad naar Jeruzalem aangesloten hadden, maar die de speciale roeping is van de Twaalf. Zij moeten binnenkort het schandaal van het Kruis doorstaan, en zij moeten dan bereid zijn, werkelijk alles achter zich te laten en de schijnbaar absurde opdracht aan te nemen, met hun geringe ontwikkeling tot aan het einde der aarde te gaan om aan een wereld vol van onwetendheid en schijnbare maar ook werkelijke ontwikkeling -en natuurlijk ook in het bijzonder aan de armen en eenvoudigen – het Evangelie van Jezus Christus te verkondigen. Zij moeten bereid zijn op hun weg in de wijde wereld zelf het martelaarschap te ondergaan om zo van het Evangelie van de Gekruisigde en de Verrezene te getuigen. Ofschoon het woord van Jezus allereerst de Twaalf treft, reikt Zijn roep natuurlijk ook over de historie van alle eeuwen heen. Door de geschiedenis heen roept Hij mensen op zich volledig op Hem te richten, al het andere achter zich te laten, geheel voor Hem en zo geheel voor de ander er te zijn: oasen van onbaatzuchtige liefde te scheppen in een wereld waarin zo vaak slechts macht en geld lijken te tellen. Danken wij de Heer dat Hij ons in alle eeuwen mannen en vrouwen gegeven heeft, die om Zijnentwil al het andere gelaten hebben en tot lichtend teken van Zijn liefde geworden zijn. Denken wij bijvoorbeeld aan mensen als Benedictus en Scholastica, aan Franciscus en Clara, Elisabeth van Thüringen en Hedwig van Schlesien, aan Ignatius van Loyola, Teresia van Avila tot heden ten dage Moeder Teresa en Pater Pio. Deze mensen zijn door hun wijze van leven uitleg van Jezus’ woord geworden, waardoor het in hen voor ons nabij en begrijpelijk wordt. Bidden wij de Heer dat Hij ook in onze tijd aan mensen de moed geeft alles achter zich te laten en er zo voor allen er te zijn.
In de collecta Red.: het gebed na het Gloria van deze zondag gedenken wij allereerst dat God ons door Zijn Zoon verlost heeft en ons als zijn geliefde kinderen heeft aangenomen. Wij bidden Hem daarom dat hij vol goedheid omziet naar de christengelovigen en dat hij ons de ware vrijheid en het eeuwige leven schenken wil. Wij bidden dat de goede God naar ons omziet. Het omzien van de goede God hebben we buiten de zondag ook nodig in het leven van alledag. Biddend weten wij dat ons dit omzien reeds geschonken is. Sterker nog, wij weten dat God ons als Zijn kinderen aanneemt, ons werkelijk in Zijn gemeenschap opgenomen heeft. Kindschap betekent – dat wist de oude Kerk – een vrij iemand zijn, geen knecht, maar zelf tot de familie behorend. En het betekent erfdeel zijn. Wanneer wij aan God toebehoren, die de macht boven alle machten is, dan zijn wij zonder angst en vrij. En wij zijn erfgenamen. Het erfdeel, dat Hij ons vermaakt heeft, is Hij zelf, Zijn Liefde. Ja Heer, geef ons, dat dit diep in onze ziel doordringt en dat wij zo de vreugde van de verlossing leren kennen.
Amen.