
Paus Benedictus XVI - 29 augustus 2007
Beste broeders en zusters!
In de laatste catechesen heb ik gesproken over twee grote Kerkleraren van de IV-de eeuw, Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Basilius (2) - leven en geschriften
(45e catechese in deze reeks)
(1 augustus 2007) en Paus Benedictus XVI - Audiëntie
H. Gregorius van Nazianze (2) - zijn onderricht
(47e catechese in deze reeks)
(22 augustus 2007), bisschop van Kappadocië in het huidige Turkije.
Vandaag voegen we er een derde aan toe, de broer van Basilius, de heilige Gregorius van Nyssa, die zich een man betoond heeft van meditatief karakter, met een groot reflexief vermogen en van een levendige intelligentie, open naar de cultuur van zijn tijd. Zo is hij een oorspronkelijk en diep denker gebleken in de geschiedenis van het christendom.
Hij becommentarieerde de Heilige Schrift, waarbij hij stilstond bij de schepping van de mens. Dit was voor hem een centraal thema: de schepping. Hij zag in het geschapene een weerspiegeling van de Schepper en vond daarin de weg naar God. Maar ook schreef hij een belangrijk boek over het leven van Mozes, die hij voorstelt als een mens die naar God op weg is: deze opgang naar de berg Sinaï wordt voor hem het beeld van onze opgang in ons leven als mens naar het ware leven, naar de ontmoeting met God. Ook heeft hij een uitleg gegeven van het Gebed des Heren, het Onze Vader, en van de Zaligsprekingen.
In zijn "Grote catechetische rede" (H. Gregorius van Nyssa
Oratio Catechetica magna ()) zet hij de grondlijnen uiteen van de theologie, niet voor een in zichzelf gesloten academische theologie maar om aan de catecheten een referentiekader te bieden om bij hun onderricht voor ogen te houden, als een kader waarbinnen zich vervolgens de pedagogische uitleg van het geloof beweegt.
In zijn commentaar op de schepping van de mens, maakt Gregorius duidelijk dat God,
"als de beste van de kunstenaars, onze natuur zo heeft gesmeed dat Hij haar geschikt maakte om het koningschap uit te oefenen. Door voor haar de superioriteit van de ziel vast te stellen en het lichaam daaraan te conformeren, ordende Hij het zo dat de mens werkelijk geschikt zou zijn voor de koninklijke macht" H. Gregorius van Nyssa, Over de schepping van de mens, De hominis opificio. 4: PG 44, 136B.
Maar we zien hoe de mens, in het web van de zonde verstrikt, dikwijls misbruik maakt van de schepping en geen waar koningschap uitoefent. Inderdaad moet hij hiervoor, dat wil zeggen om tegenover de schepselen zijn ware verantwoordelijkheid te nemen, doordrongen worden van God en in zijn licht leven. De mens is immers een weerspiegeling van die oorspronkelijke schoonheid die God is: "Alles wat God schiep was heel goed", schrijft de heilige Bisschop. En hij voegt eraan toe: "Dat getuigt het verhaal van de schepping Vgl. Gen. 1, 31 . Tussen de zaken die heel goed waren bevond zich ook de mens, gesierd met een schoonheid die de schoonheid van alle dingen ver overtrof. Wat kon er immers nog meer zó schoon zijn als degene die gelijk was aan de zuivere en onbederfelijke schoonheid?...Als weerschijn en beeld van het eeuwig leven was hij werkelijk schoon, ja aller-schoonst, met het stralende teken van het leven op zijn gelaat" H. Gregorius van Nyssa, Preek bij het Hooglied, In Canticum homilia. 12: PG 44, 1020 C.
De mens is door God geëerd en boven alle andere schepselen geplaatst:
"Niet de hemel is naar het beeld van God gemaakt, niet de maan, niet de zon, niet de schoonheid van de sterren, geen van de dingen die in de schepping te vinden zijn. Alleen jij (anima humana, menselijke ziel) bent tot beeld gemaakt van de (goddelijke) natuur die uitgaat boven ieder verstand, tot gelijkenis van de onvergankelijke schoonheid, tot afdruk van de ware godheid, tot opvangvat voor het gelukzalige leven, tot beeld van het ware licht: door naar dat licht te kijken wordt je Degene die Hij is, want door middel van de stralende weerschijn die van jouw zuiverheid komt, doe je Hem na die in jouw schittert. Niets van wat bestaat is zo groot dat het zich met jouw grootheid zou kunnen meten" H. Gregorius van Nyssa, Preek bij het Hooglied, In Canticum homilia. 2: PG 44, 805 D.
Mediteren we over deze lofrede op de mens. Laten we ook onder ogen zien hoe de mens door de zonde gedegradeerd wordt. En proberen we naar de oorspronkelijke grootheid terug te keren: alleen waar God aanwezig is, bereikt de mens deze ware grootheid.
De mens herkent dus in zich de weerschijn van het goddelijk licht: door zijn hart te zuiveren, wordt hij weer wat hij in het begin was, een helder beeld van God, die de oorspronkelijke Schoonheid is Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Oratio Catechetica magna. 6: SC 453, 174. Zo kan de mens door zich te zuiveren, God zien, zoals de zuiveren van hart Vgl. Mt. 5, 8 :
"Als je, door een ijverige en aandachtige levenshouding, het vuil wegwast dat zich op je hart heeft neergeslagen, zal in jou de goddelijke schoonheid gaan schitteren... Door jezelf te beschouwen zul je in jezelf Degene zien die het verlangen van je hart uitmaakt, en je zult zalig zijn" H. Gregorius van Nyssa, Over de Zaligsprekingen, De Beatitudinibus. 6: PG 44, 1272 AB.
Dus: het vuil wegwassen dat zich op ons hart heeft neergeslagen en in ons zelf het licht van God terugvinden!