IN SIGNO SANCTAE CRUCISOpeningstoespraak 3e zittingsperiode Vaticanum II
(Soort document: H. Paus Paulus VI - Toespraak)
H. Paus Paulus VI -
14 september 1964
Wij zeggen tenslotte dit alles, omdat in de geschiedenis het uur gekomen is, waarop de Kerk, die in ons gestalte aanneemt en van ons structuur en leven ontvangt, van zichzelf moet zeggen, wat Christus bij haar instelling heeft gedacht en gewild, en wat door een eeuwenlange bezinning door de vaders, de pausen en de leraars in hun wijsheid is doorvorst met vroomheid en trouw. De Kerk moet zichzelf definiëren, zij moet uit een echte zelfkennis de leer putten, die de Heilige Geest haar ingeeft volgens de belofte van de Heer:
“De Helper, de Heilige Geest, die de Vader in Mijn naam zal zenden, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen wat Ik u gezegd heb.” (
Joh. 14, 26)
Zo moet de leer gecompleteerd worden, die het eerste Vaticaans oecumenisch concilie van plan was af te kondigen, maar die het, door uiterlijke omstandigheden onderbroken, slechts kon definiëren wat het eerste gedeelte betreft, nl. gelijk u bekend is, omtrent de opperherder van de Kerk, de paus van Rome, en zijn hoogste voorrechten met betrekking tot het jurisdictieprimaat en de onfeilbaarheid van het leerambt, die Jezus Christus heeft willen verlenen aan de apostel Petrus, Zijn zichtbare plaatsbekleder op aarde, en aan diens opvolgers in dit verheven en verantwoordelijk ambt.
De behandeling van deze leer moet worden voltooid om zó de gedachte van Christus te verduidelijken omtrent geheel Zijn Kerk, en vooral omtrent het karakter en het ambt van de opvolgers der apostelen, het episcopaat, met welks waardigheid en ambt het grootste gedeelte van u, eerbiedwaardige vaders, of liever van ons, hoogwaardige broeders, door Gods goedheid is bekleed.
Het Concilie zal nog vele andere punten moeten behandelen. Maar de discussie van het Concilie omtrent dit punt zal in de herinnering van het nageslacht ongetwijfeld een bijzonder stempel drukken op deze plechtige en historische synode. Het Concilie moet enkele moeilijke theologische controversen tot oplossing brengen. Het moet de figuur en de taak bepalen van de herders der Kerk. Het moet discussiëren over de voorrechten, die wettig voortvloeien uit het episcopaat, en, met de bijstand van de Heilige Geest, deze vastleggen. Het moet de betrekkingen omschrijven tussen deze apostolische Stoel en de bisschoppen. Het moet aantonen, hoe homogeen de instellingen en de structuur van de Kerk zijn in het Oosten en het Westen, ondanks eigen typische verschijningsvormen aan beide zijden. Het moet tenslotte aan de gelovigen van de katholieke Kerk en aan de van haar gescheiden broeders het ware begrip duidelijk maken van de hiërarchische organen, waarvan gezegd wordt:
“De Heilige Geest heeft bisschoppen aangesteld om Gods Kerk te hoeden” (
Hand. 20, 28); bisschoppen, die uitgerust zijn met een zeker en onbetwistbaar gezag en die zich moeten toeleggen op een nederig en geduldig dienstbetoon aan hun broeders, zoals past aan herders, d.i. bedienaars van het geloof en van de liefde.
© Ecclesia Docens - Uitg. Gooi en Sticht 0710
Vert.: Dr. M.H. Mulders CssR en Dr. J. Kahmann CssR