H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
'God heeft de dood niet gemaakt en Hij vindt geen vreugde in de ondergang van hen die leven, maar alles heeft Hij voor het zijn geschapen(...) Ja, God heeft de mens geschapen voor een onvergankelijk leven; en Hij heeft hem gemaakt tot een beeld van zijn eigen eeuwigheid. Maar de dood is in de wereld gekomen door de afgunst van de duivel; en hij wordt ondergaan door diens aanhangers' (Wijsh. 1, 13-14)(Wijsh. 2, 23-24).
Het Evangelie van het leven, dat in het begin opklonk met de schepping van de mens naar het beeld van God voor een vol en volmaakt leven Vgl. Gen. 2, 7 Vgl. Wijsh. 9, 2-3 , wordt tegengesproken door de verscheurende ervaring van de dood die in de wereld komt en die de schaduw van zinledigheid over het hele bestaan van de mens werpt.
De dood komt in de wereld vanwege de afgunst van de duivel Vgl. Gen. 3, 1.4-5 en vanwege de zonde van de voorouders Vgl. Gen. 2, 17 Vgl. Gen. 3, 17-19 . En hij komt er binnen op een gewelddadige wijze, door middel van de moord op Abel door zijn broer Kaïn: 'Toen zij buiten waren, viel Kaïn zijn broer aan en vermoordde hem' (Gen. 4, 8).
Die eerste moord wordt voorgesteld met een uitzonderlijke welsprekendheid op een bladzijde van het boek Genesis die universele betekenis heeft: een bladzijde die elke dag weer wordt geschreven, zonder pauze en in een ontmoedigende herhaling, in het boek van de geschiedenis der volkeren.
Wij willen samen die Bijbelse bladzijde herlezen die, ondanks haar ouderdom en uiterste eenvoud, zeer leerzaam blijkt.
'Abel werd schaapherder en Kaïn landbouwer. Na verloop van tijd bracht Kaïn een offer aan Jahwe van de vruchten van de grond. Ook Abel bracht een offer, de eerstgeborenen van zijn beste schapen. Jahwe zag genadig neer op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht.
Een wilde woede greep Kaïn aan, en zijn gezicht werd grimmig. Nu zei Jahwe tot Kaïn: 'Waarom zijt gij woedend en waarom staat uw gezicht zo grimmig? Als gij het goede doet is er opgewektheid; maar doet gij het goede niet, dan loert de zonde als belager aan uw deur, begerig u te grijpen. Zult gij hem meester kunnen blijven?'
Daarop zei Kaïn tot zijn broer Abel: 'Laten we gaan wandelen'. En toen zij buiten waren, hief Kaïn de hand op tegen zijn broer en doodde hem.
Nu zei Jahwe tot Kaïn: 'Waar is uw broer Abel?' Hij antwoordde: 'Ik weet het niet. Ben ik soms mijn broeders hoeder?' Toen zei Hij: 'Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broer roept uit de grond tot mij! Daarom zult ge vervloekt zijn, verbannen van de grond die zijn mond heeft geopend om uit uw hand het bloed van uw broer te ontvangen! De grond die gij bewerkt zal niets meer opbrengen; een zwerver en een vagebond zult ge zijn op de aarde!'
Toen zei Kaïn tot Jahwe: 'Die straf is te zwaar om te dragen. Gij verdrijft mij van de bebouwde grond, en ik zal ver van U moeten blijven. Ik zal een zwerver en een vagebond zijn op de aarde, en iedereen die mij ontmoet kan mij doden'.
Maar Jahwe antwoordde hem: 'Neen! Wie het ook is die Kaïn doodt, hij zal het zevenvoudig boeten!' En Jahwe gaf Kaïn een merkteken, om te voorkomen dat ieder die hem ontmoette hem doden zou. Daarna trok Kaïn weg uit Jahwe's nabijheid en vestigde zich in het land Nod, ten oosten van Eden." (Gen. 4, 2-16).
Kaïn is 'zeer kwaad' en heeft een 'grimmig' gezicht, omdat 'de Heer genadig neerzag op Abel en zijn offer' (Gen. 4, 4). De Bijbeltekst onthult niet de reden waarom God het offer van Abel verkiest boven dat van Kaïn; hij geeft echter duidelijk aan dat Hij, ook al kiest Hij de gave van Abel, het gesprek met Kaïn niet afbreekt. Hij waarschuwt hem, herinnert hem aan zijn vrijheid tegenover het kwaad: de mens is geenszins voorbestemd tot het kwaad. Zeker: hij wordt, zoals reeds Adam, beproefd door de verderfelijke macht van de zonde die, als een wild dier, naast de deur van zijn hart staat, klaar om zich op zijn prooi te storten. Maar Kaïn blijft vrij tegenover de zonde. Hij kan en moet die beheersen: 'Zijn hevige begeerte is op u gericht, maar u moet die meester blijven!' (Gen. 4, 7).
Na de waarschuwing van de Heer hebben de afgunst en de woede de overhand en zo stort Kaïn zich op zijn broer en doodt hem. In de Catechismus-Compendium
Catechismus van de Katholieke Kerk
(15 augustus 1997) lezen we: 'In het verhaal van de moord van Kaïn op zijn broer Abel toont de Schrift hoe, vanaf het begin van de geschiedenis van het mensdom, ten gevolge van de erfzonde, woede en begeerlijkheid in de mens aanwezig zijn. De mens is de vijand geworden van zijn naaste' Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 2259.
De ene broer doodt de andere. Zoals bij de eerste broedermoord wordt bij elke moord de 'geestelijke' verwantschap geschonden, die de mensen verenigt in één grote familie Vgl. H. Ambrosius van Milaan, De Noe. 26, 94-96: CSEL 32, 480-481, aangezien allen deelhebben aan hetzelfde wezenlijke goed: de gelijke persoonlijke waardigheid. Dikwijls wordt ook de verwantschap 'van het vlees en het bloed' geschonden, bijvoorbeeld wanneer de bedreigingen van het leven opkomen in de relatie tussen ouders en kinderen, zoals gebeurt bij abortus, of wanneer binnen de grotere context van gezin of familie, euthanasie aangemoedigd wordt of uitgevoerd.
Aan de wortel van elk geweld tegen de naaste ligt een toegeven aan de 'logica' van de boze, dat wil zeggen van hem die 'moordenaar van begin af aan geweest is' (Joh. 8, 44), zoals de apostel Johannes zegt: 'Dat is dus de boodschap die u vanaf het begin gehoord hebt: dat wij elkaar moeten beminnen. Niet zoals Kaïn, die uit de boze was en die zijn broer doodde' (1 Joh. 3, 11-12). Zo is de broedermoord vanaf de dageraad van de geschiedenis het trieste getuigenis van de manier waarop het kwaad voortgaat met indrukwekkende snelheid: bij de opstand van de mens tegen God in het aards paradijs voegt zich de dodelijke strijd van de ene mens tegen de andere.
Na de misdaad komt God tussenbeide om de vermoorde te wreken. Tegenover God, die hem ondervraagt over het lot van Abel, omzeilt Kaïn, liever dan zich verlegen te tonen en om vergeving te vragen, de vraag hooghartig: 'Ik weet het niet. Moet ik soms op mijn broer passen?' (Joh. 4, 9). 'Ik weet het niet': Kaïn probeert met een leugen zijn misdaad te verbergen. Zo is het vaak gebeurd en gebeurt het nog wanneer de meest uiteenlopende ideologieën ertoe dienen om de gruwelijkste misdaden tegen de persoon te rechtvaardigen en te maskeren. 'Moet ik soms op mijn broer passen?': Kaïn wil niet denken aan zijn broer en weigert die verantwoordelijkheid, die iedere mens heeft jegens de ander, te dragen. Onwillekeurig komt men te denken aan de huidige tendensen om de verantwoordelijkheid van de mens voor zijn naaste af te schuiven: symptomen daarvan zijn onder andere het afnemen van de solidariteit met de zwakste leden van de maatschappij - zoals de ouderen, de zieken, de immigranten en de kinderen - en de onverschilligheid die dikwijls te zien is in de betrekkingen tussen de volken, ook wanneer fundamentele waarden op het spel staan zoals het overleven, de vrijheid en de vrede.
Maar God laat de misdaad niet ongestraft: vanaf de grond waarop het is vergoten vraagt het bloed van de vermoorde dat Hij gerechtigheid laat wedervaren Vgl. Gen. 37, 26 Vgl. Jes. 26, 21 Vgl. Ez. 24, 7-8 . Van die tekst heeft de Kerk de naam afgeleid van 'zonden die ten hemel schreien' waarin zij vóór alles de moord met voorbedachten rade Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1867.2268 heeft opgenomen. Voor de joden, zoals voor veel volken in de oudheid, is het bloed de zetel van het leven, ja zelfs: 'het bloed is het leven' (Dt. 12, 23) en het leven, in het bijzonder dat van de mens, behoort alleen aan God toe: daarom staat wie een mens naar het leven staat, in zekere zin God zelf naar het leven.
Kaïn wordt vervloekt door God en ook door de aarde, die hem haar vruchten weigert Vgl. Gen. 4, 11-12 . En hij wordt gestraft: hij zal wonen in de steppe en in de woestijn. Het moordgeweld verandert het leefmilieu van de mens ten diepste. Het land van de 'tuin van Eden' (Gen. 2, 15), een plaats van overvloed, van zuivere betrekkingen onderling en van vriendschap met God, wordt 'land van Nod' (Gen. 4, 16) plaats van 'ellende', van eenzaamheid en verwijdering van God. Kaïn zal 'rondzwerven en voortvluchtig zijn op de aarde' (Gen. 4, 14): onzekerheid en onbestendigheid zullen hem altijd vergezellen.
God echter, altijd barmhartig ook wanneer Hij straft, 'gaf Kaïn een merkteken, om te voorkomen dat ieder die hem ontmoette, hem doden zou' (Gen. 4, 15). Hij gaf hem dus een teken, niet met de bedoeling om hem te veroordelen tot vervloeking door de andere mensen, maar om hem te beschermen en te verdedigen tegen degenen die hem misschien wilden doden om de dood van Abel te wreken. Zelfs de moordenaar verliest niet zijn persoonlijke waardigheid en God zelf stelt zich daarvoor garant. En precies hier blijkt het paradoxale geheim van de barmhartige rechtvaardigheid van God, zoals de H. Ambrosius schreef: 'Nadat op het moment waarop de zonde was binnengeslopen, een broedermoord was gepleegd, dat wil zeggen de grootste misdaad, moest onmiddellijk de wet van de goddelijke barmhartigheid uitgebreid worden; want als de straf onmiddellijk de schuldige getroffen had, dan zouden de mensen bij het straffen helemaal geen toegevendheid of mildheid hebben betracht maar zouden zij de schuldigen onmiddellijk ter bestraffing hebben uitgeleverd. (...) God stuurde Kaïn weg van zijn aanschijn en verbande de van zijn ouders afvallige naar een andere woonplaats, omdat hij van de menselijke mildheid was overgegaan naar beestachtige wildheid. God wilde echter de moord niet straffen met een moord, aangezien hij liever het berouw van de zondaar wil dan zijn dood' H. Ambrosius van Milaan, De Cain et Abel. II, 10, 38: CSEL 32, 408..
De Heer zegt tot Kaïn: 'Wat heb je gedaan? Hoor, het bloed van je broer roept uit de grond tot Mij!' (Gen. 4, 10). De stem van het bloed, vergoten door de mensen, houdt niet op te roepen, van geslacht op geslacht, en neemt daarbij verschillende en steeds nieuwe accenten en tonen op.
De vraag van de Heer: 'Wat heb je gedaan?' waaraan Kaïn niet kan ontkomen, wordt ook gericht tot de mens van vandaag, opdat hij zich bewust wordt van de omvang en de ernst van de aanslagen op het leven waarmee de geschiedenis van de mensheid voortdurend getekend wordt; opdat hij op zoek gaat naar de talrijke oorzaken die die bedreigingen tot gevolg hebben en bevorderen; opdat hij uiterst ernstig nadenkt over de gevolgen die diezelfde aanslagen hebben voor het bestaan van mensen en volken.
Sommige bedreigingen komen voort uit de natuur zelf, maar worden verergerd door de schuldige nalatigheid en onachtzaamheid van de mensen die daar niet zelden een oplossing voor zouden kunnen vinden; andere op hun beurt zijn het gevolg van situaties van geweld, haat en tegengestelde belangen, die mensen ertoe brengen om andere mensen met moord, oorlog, bloedbaden en volkerenmoord te bejegenen.
En moeten we ook niet denken aan het geweld dat zich richt tegen het leven van miljoenen menselijke wezens, speciaal kinderen, die gedwongen zijn tot ellende, ondervoeding en honger, vanwege een onbillijke verdeling van de rijkdommen tussen de volken en de sociale klassen? En wat te zeggen van het geweld dat, nog voordat er oorlogen uitbreken, de schandalige wapenhandel aankleeft die de vele gewapende conflicten bevordert die onze wereld doordrenken met bloed. Wat te zeggen van het verspreiden van de dood door roekeloze verstoring van het ecologisch evenwicht in de wereld, door de misdadige verspreiding van drugs of door de propaganda voor bepaalde soorten seksueel gedrag die, naast hun morele onaanvaardbaarheid, ook grote risico's voor het leven in zich dragen? Het is onmogelijk om een volledige catalogus te maken van het wijde spectrum van bedreigingen van het menselijk leven, zo talrijk zijn de vormen, expliciet of verborgen, waarin zij vandaag de dag verschijnen!
Hier zullen we echter bijzondere aandacht richten op een andere categorie van aanvallen, die het leven in zijn vroegste en laatste stadia betreffen en die in vergelijking met het verleden nieuwe kenmerken hebben en die buitengewoon ernstige vragen oproepen. Niet alleen verliezen die aanvallen in de publieke opinie geleidelijk hun 'misdadig karakter'; paradoxaal genoeg nemen zij het karakter van 'rechten' aan, zodat men zelfs de Staat vraagt om daaraan wettelijke erkenning te geven en ze beschikbaar te stellen door middel van kosteloze diensten van medisch personeel. Zulke aanvallen treffen het menselijk leven in uiterst bedenkelijke situaties, wanneer het volkomen weerloos is. Ernstiger nog is het feit dat die aanvallen goeddeels uitgevoerd worden juist in het hart van en met behulp van het gezin dat toch van nature bestemd is om 'heiligdom van het leven' te zijn.
Hoe heeft een dergelijke situatie kunnen ontstaan? Veel verschillende factoren moeten daarbij in ogenschouw worden genomen. Op de achtergrond staat de diepe cultuurcrisis, die scepsis kweekt over de eigenlijke grondslagen van kennis en moraal, en die het steeds moeilijker maakt om duidelijk de betekenis te onderkennen van wat de mens is, van zijn rechten en van zijn plichten. Dan zijn er allerlei existentiële en intermenselijke moeilijkheden, die erger zijn geworden door de ingewikkeldheid van een samenleving waarin enkelingen, echtparen en gezinnen vaak alleen gelaten worden met hun problemen. Er zijn situaties van acute armoede, angst of frustratie waarin de strijd om de overleving, het lijden van ondraaglijke pijn, direct geweld, speciaal tegen vrouwen, van de keuze om het leven te verdedigen en te bevorderen soms zelfs heldhaftigheid eisen.
Dit alles verklaart, tenminste ten dele, dat de waarde van het leven vandaag aan een soort 'verduistering' kan lijden, ofschoon het geweten niet ophoudt het als een heilige en onaantastbare waarde te bestempelen, zoals duidelijk blijkt uit het feit dat men de neiging heeft om bepaalde misdaden tegen het leven in zijn vroege of laatste stadia te verhullen door het gebruik van medische termen die de aandacht afleiden van het feit dat wat op het spel staat het recht op leven is van een concrete menselijke persoon.