
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
'Wat van het begin af bestond, wat wij gehoord hebben, wat wij met onze ogen gezien hebben, wat wij aanschouwd hebben en wat onze handen hebben aangeraakt, het Woord des levens(...) dat verkondigen wij ook u, opdat ook u gemeenschap met ons hebt' (1 Joh. 1, 1.3). Jezus is het enige Evangelie: wij hebben niets anders te zeggen en te getuigen.
De verkondiging van Jezus is de verkondiging van het leven. Want Hij is 'het Woord des levens' (1 Joh. 1, 1). In Hem 'werd het leven zichtbaar gemaakt' (1 Joh. 1, 2); ja, Hij is zelf 'het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard werd' (1 Joh. 1, 2). Dankzij de gave van de Geest werd dit leven aan de mens meegedeeld. Wanneer het op het leven in zijn volheid is gericht, op het 'eeuwige leven', dan krijgt ook het aardse leven zijn volle betekenis.
Verlicht door dit Evangelie van het leven, voelen wij de behoefte om het te verkondigen en om er getuigenis van af te leggen in al zijn wonderlijke nieuwheid die het kenmerkt: aangezien het één is met Jezus zelf, die alles nieuw maakt Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 'Omnem novitatem attulit, semetipsum afferens, qui fuerat annuntiatus', IV,34 1: SCh 100/2, 846-847. en het "oude" dat van de zonde komt en tot de dood leidt Vgl. H. Thomas van Aquino, In Psalmos Davidis Lectura. 'Peccator inveterascit, recedens a novitate Christi'; 6, 5., verslaat, overstijgt dit Evangelie elke menselijke verwachting en openbaart het de verheven hoogte waartoe de waardigheid van de menselijke persoon verheven wordt door de genade. De heilige Gregorius van Nyssa verstaat dit aldus:
De mens is als wezen van geen belang; hij is stof, gras, ijdelheid. Maar zo gauw hij door de God van het heelal is aangenomen als kind, wordt hij deel van de familie van dat Wezen, waarvan de uitnemendheid en de grootheid niemand kan zien, horen of begrijpen. Welke woorden, gedachten of geestesvlucht kan de overvloed van deze genade prijzen? De mens overstijgt zijn natuur: van sterfelijk wordt hij onsterfelijk; van vergankelijk wordt hij onvergankelijk; van voorbijgaand wordt hij eeuwig; van menselijke wordt hij goddelijk’ H. Gregorius van Nyssa, Over de Zaligsprekingen, De Beatitudinibus. Oratio VII: PG 44, 1280..
Dankbaarheid en vreugde om de onvergelijkelijke waardigheid van de mens spoort ons aan om deze boodschap te delen met iedereen: 'Wat we hebben gezien en gehoord, verkondigen wij ook aan u, opdat ook u gemeenschap hebt met ons' (1 Joh. 1, 3). We moeten het Evangelie van het leven naar het hart van iedere man en vrouw brengen en het doen binnendringen in elke hoek van de samenleving.