
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
In deze zin moet men de basiselementen van een visie op de betrekking tussen burgerlijke wet en zedenwet herontdekken, die door de Kerk naar voren worden gebracht maar die ook deel zijn van het erfgoed van de grote rechtstradities der mensheid.
Zeker, de taak van de burgerlijke wet is in vergelijking met die van de zedenwet anders en van beperkter omvang. Toch kan 'in geen levenssfeer de burgerlijke wet de plaats innemen van het geweten of normen voorschrijven m.b.t. dingen die buiten zijn bevoegdheid liggen' Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 22, dat is de verzekering van het welzijn van de mensen door de erkenning en de verdediging van hun grondrechten, en door de bevordering van de vrede en de openbare zedelijkheid. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 7. Want de taak van de burgerlijke wet bestaat in het garanderen van een geordende sociale samenleving in ware gerechtigheid, opdat wij allen 'in alle vroomheid en rechtschapenheid ongestoord en rustig kunnen leven' (1 Tim. 2, 2). Juist daarom moet de burgerlijke wet voor alle leden van de maatschappij het respect voor enkele grondrechten garanderen, die aan de mens als persoon eigen zijn en die elke positieve wet moet erkennen en garanderen. Het eerste en meest fundamentele van alle rechten is het onaantastbare recht op leven van iedere onschuldige mens. Ook als het openbaar gezag er soms voor kan kiezen om iets niet te stoppen, als het verhinderd zou worden , ernstiger schade zou doen Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 96, a. 2., kan zij desondanks nooit toelaten dat enkelingen - zelfs wanneer die de meerderheid van de leden van de maatschappij zouden vormen - het recht krijgen andere mensen te schaden door hun grondrechten, zoals dat op leven, niet te erkennen. Het wettelijk dulden van abortus en euthanasie kan zich juist daarom geenszins beroepen op het respect voor het geweten van de anderen, omdat de maatschappij het recht en de plicht heeft zich te beschermen tegen de misbruiken die in naam van het geweten en onder voorwendsel van de vrijheid tot stand kunnen komen' Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 7 .
In de encycliek H. Paus Johannes XXIII - Encycliek
Pacem in Terris
Vrede op aarde
(11 april 1963) wees Johannes XXIII erop dat 'in de denkwijze van onze tijd het algemene welzijn vooral gelegen is in het veiligstellen van de rechten en plichten van de menselijke persoon. De taak van de gezagsdragers dient er vooral op gericht te zijn om deze rechten te erkennen, te eerbiedigen, met elkaar in overeenstemming te brengen, te verdedigen en te bevorderen, zodat daardoor iedereen zich gemakkelijker van zijn plichten kan kwijten. Want 'dit is de voornaamste plicht van ieder staatsgezag: om de onaantastbare rechten van de mens te beschermen en ervoor te zorgen dat ieder gemakkelijk zijn taak kan vervullen'. Daarom, indien de gezagsdragers de rechten van de mens niet erkennen of aantasten, wijken zij niet alleen af van hun eigen plicht, maar hun voorschriften missen ook iedere juridische verplichting' H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 60 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, De Katholieke Kerk in het Duitse Rijk, Mit brennender Sorge (14 mrt 1937) Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het goddeloze communisme, Divini Redemptoris (19 mrt 1937). III Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1942, Con sempre (24 dec 1942).
De leer over de noodzakelijke overeenstemming van de burgerlijke wet met de zedenwet staat in de continuïteit van de hele traditie van de Kerk. Dit blijkt nog eens uit Johannes XXIII's encycliek: 'Gezag wordt gevraagd door de zedelijke orde en komt van God. Als gevolg daarvan kunnen wetten en besluiten die tegen de morele orde ingaan en dus tegen de goddelijke wil geen bindende kracht hebben in het geweten(...); inderdaad, het aannemen van zulke wetten ondermijnt het wezen zelf van het gezag en resulteert in schaamteloos misbruik' H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 51. AAS 55 (1963), 271. Dit is de heldere leer van de H. Thomas van Aquino, die schrijft dat 'de menselijke wet wet is in zoverre zij overeenstemt met de rechte rede en zo is ontleend aan de eeuwige wet. Wanneer ze echter van het verstand afwijkt, wordt het een onrechtvaardige wet genoemd en heeft het niet het karakter van een wet, maar veeleer dat van een daad van geweld' H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 93, a. 3, ad 2um.. En verder: 'Elke door mensen gemaakte wet heeft in zoverre het karakter van een wet, voor zover ze afgeleid wordt van de natuurwet. Maar wanneer ze op enig punt van de natuurwet afwijkt, dan zal ze niet meer wet zijn, maar eerder een corruptie van de wet'. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 95, a. 2. De Aquinaat citeert Sint Augustinus: 'Non videtur esse lex, quae iusta non fuerit', De libero arbitrio, I, 5, 11: PL 32, 1227. Vgl. H. Augustinus, De Libero Arbitrio (1 jan 388). I, 5, 11: PL 32, 1227
De eerste en meest rechtstreekse toepassing van deze leer betreft de menselijke wet die het fundamentele grondrecht op leven, dat iedere mens eigen is, niet erkent. Zo staan de wetten die het rechtstreekse doden van onschuldige mensen, in de vormen van abortus en euthanasie, voor gewettigd verklaren, in totale en onverzoenlijke tegenspraak met het onaantastbare recht op leven dat alle mensen eigen is en ontkennen zij bovendien de gelijkheid van allen voor de wet. Men zou kunnen tegenwerpen dat dit dan niet geldt voor euthanasie, wanneer de betreffende mens bij volledig bewustzijn erom gevraagd heeft. Maar een staat die een dergelijk verzoek zou wettigen en doorvoering ervan toelaten, zou tegen de grondbeginselen van absoluut respect voor het leven en van de bescherming van ieder mensenleven een zelfmoord, respectievelijk moord, legaliseren. Zo wordt ruim baan gemaakt voor het nalaten van eerbied voor het leven en effent men de weg voor een houding die het vertrouwen in de sociale betrekkingen vernietigt.
De wetten die abortus en euthanasie toelaten en bevorderen, stellen zich dus niet alleen radicaal op tegen het welzijn van het individu, maar ook tegen het gemeenschappelijk welzijn, en missen daarom iedere geloofwaardige rechtsgeldigheid. Het niet erkennen van het recht op leven gaat het meest rechtstreeks en onherstelbaar in tegen de mogelijkheid om het algemeen welzijn te realiseren, juist omdat het leidt tot het doden van de mens: de maatschappij bestaat juist om in dienst van hem te staan. Daaruit volgt dat, wanneer een burgerlijke wet abortus en euthanasie goedkeurt, zij juist daarom geen echte, zedelijk verplichtende burgerlijke wet meer is.
Abortus en euthanasie zijn dus misdrijven waarvan geen enkele menselijke wet zich de legitimatie kan aanmatigen. Wetten van deze soort houden niet alleen geen verplichting voor het geweten in, maar wekken veeleer de ernstige en duidelijke plicht op, om zich ertegen te verzetten met behulp van het beroep op gewetensbezwaren. Vanaf de begintijden van de Kerk heeft de verkondiging van de apostelen de christenen de plicht tot gehoorzaamheid jegens het rechtmatig optredende openbaar gezag ingeprent Vgl. Rom. 13, 1-7 Vgl. 1 Pt. 2, 13-14 , maar tegelijkertijd krachtig gewaarschuwd dat men ‘God meer moet gehoorzamen dan de mensen’ (Hand. 5, 29). Reeds in het Oude Testament vinden we met betrekking tot de bedreigingen tegen het leven een belangrijk voorbeeld van de tegenstand tegen het onrechtvaardige gebod van het openbaar gezag. De joodse vroedvrouwen verzetten zich tegen de farao, die bevolen had om iedere pasgeboren jongen te doden. Zij ‘deden niet wat de koning van Egypte bevolen had, maar lieten de kinderen in leven’ (Ex. 1, 17). Belangrijk is echter om op de diepere reden van dit gedrag te wijzen: ‘De vroedvrouwen vreesden God’ (Ex. 1, 17). Uit de gehoorzaamheid jegens God - aan wie alleen die vrees toekomt die de erkenning van zijn absolute soevereiniteit is - groeien de kracht en de moed om aan de onrechtvaardige wetten van de mensen te weerstaan. De kracht en de moed van hem die bereid is ook de gevangenis in te gaan of door het zwaard om te komen, in de zekerheid dat ‘hier de standvastigheid en de geloofstrouw van de heiligen moet blijken’ (Openb. 13, 10).
Daarom is het nooit geoorloofd zich te voegen naar een in zichzelf onrechtvaardige wet, zoals die welke abortus en euthanasie toelaat, ‘noch door deelname aan een propagandacampagne voor een dergelijke wet, noch door er zijn stem aan te geven’ Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over Abortus provocatus, De abortu procurato - Declaratio (18 nov 1974), 22.
Een bijzonder gewetensprobleem kan zich voordoen in de gevallen waarin een parlementaire stemming beslissend zou zijn voor het aannemen van een strengere wet, bedoeld om het aantal legale abortussen te beperken, in plaats van een wet die meer toelaat, wanneer die reeds zou zijn aangenomen of ter stemming gereed zou liggen. Zulke gevallen komen nogal eens voor. Het is een feit dat, terwijl in sommige delen van de wereld er voortdurend campagnes plaatsvinden om wetten in te voeren ten gunste van abortus, vaak gesteund door machtige internationale organisaties, in andere landen - in het bijzonder die, die al ervaring hebben met de bittere vruchten van zulke ‘vrije’ wetgeving - er toenemende tekenen zijn van een herbezinning op dit vlak. In een geval als het juist genoemde, wanneer het niet mogelijk is een abortuswet af te wenden of volledig af te stemmen, zou het een afgevaardigde, wiens persoonlijke absolute tegenstand tegen abortus duidelijk en aan iedereen bekend gemaakt was, geoorloofd kunnen zijn wetsvoorstellen te steunen die ten doel hebben de schade te beperken van zo’n wet en die de negatieve effecten op het gebied van de cultuur en de openbare moraal verminderen. Zo werkt men namelijk niet ongeoorloofd mee aan een onrechtvaardige wet, maar veeleer wordt een wettige en passende poging ondernomen om de kwade aspecten te beperken.