H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1995
Onder alle misdaden die tegen het leven kunnen worden begaan heeft een abortus provocatus kenmerken die hem bijzonder ernstig en verwerpelijk maken. Vaticanum II omschrijft abortus, samen met kinderdoding, als een 'afschuwelijke misdaad'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 51. 'Abortus necnon infanticidium nefanda sunt crimina'.
Maar tegenwoordig is in het geweten van velen het besef van de zwaarte ervan steeds meer verduisterd. De aanvaarding van abortus in de mentaliteit, in het gedrag en zelfs in de wet zelf is een sprekend teken van een uiterst gevaarlijke crisis van het morele bewustzijn dat steeds minder in staat is om te onderscheiden tussen goed en kwaad, zelfs wanneer het fundamentele recht op leven op het spel staat. Gegeven zo'n ernstige situatie, moet we nu meer dan ooit de moed hebben om de waarheid onder ogen te zien en de dingen bij hun naam te noemen zonder uit te wijken naar gemakkelijke compromissen of naar de bekoring van zelfbedrog. In deze samenhang klinkt het verwijt van de Profeet categorisch: 'Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die duisternis tot licht en het licht tot duisternis maken' (Jes. 5, 20). Vooral in het geval van abortus is er een wijdverbreid gebruik van dubbelzinnige taal, zoals 'zwangerschapsonderbreking', die ertoe neigt de ware aard van abortus te verbergen en zijn zwaarte af te zwakken in de publieke opinie. Misschien is dit taalkundig verschijnsel zelf een symptoom van een ongemakkelijk geweten. Maar geen woord heeft de kracht om de werkelijkheid van de dingen te veranderen: abortus provocatus is het opzettelijk doden, hoe hij ook wordt uitgevoerd, van een menselijk wezen in de beginfase van zijn of haar bestaan tussen conceptie en geboorte.
De morele zwaarte van abortus provocatus blijkt in al haar waarheid wanneer men erkent dat men het over moord heeft en in het bijzonder wanneer men de specifieke elementen beschouwt die hem kenmerken. Hier wordt een menselijk wezen gedood, dat net pas het leven binnengaat, d.w.z. het absoluut onschuldigste wezen dat men zich kan voorstellen. Op geen enkele wijze zou men dit menselijk wezen ooit kunnen beschouwen als een agressor, veel minder nog als een onrechtvaardige agressor! Het is zwak, weerloos, zozeer dat het zelfs dat minimum aan verdediging niet heeft dat de smekende kracht van het schreien en van de tranen van een pasgeboren baby vormt. Het ongeboren kind is helemaal toevertrouwd aan de beschermende zorg van de vrouw die het in haar schoot draagt. En toch is het soms juist de moeder zelf die de beslissing neemt en erom vraagt dat haar kind gedood wordt en dat zelfs uitvoert.
Zeker, de beslissing om een abortus te ondergaan is vaak tragisch en pijnlijk voor de moeder, wanneer de beslissing om zich te ontdoen van de vrucht van de conceptie niet gemaakt wordt om puur egoïstische redenen of uit gemakzucht, maar vanuit de wens om bepaalde belangrijke waarden te beschermen zoals haar eigen gezondheid of een fatsoenlijke levensstandaard voor de andere gezinsleden. Soms vreest men dat het ongeboren kind zodanige levensomstandigheden te wachten staan dat het beter zou zijn als de geboorte niet plaatsvond. Niettemin kunnen deze en soortgelijke redenen, hoe ernstig en tragisch ook, het opzettelijk doden van een onschuldig menselijk wezen nooit rechtvaardigen.