DE WAARDIGHEID VAN DE MENSELIJKE PERSOON ALS GRONDSLAG VOOR RECHTVAARDIGHEID EN VREDETot de 34e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties - New York
(Soort document: H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak)
H. Paus Johannes Paulus II -
2 oktober 1979
Een mens leeft tegelijkertijd zowel in de wereld van de materiële waarden als in die van de geestelijke waarden. Voor de individuele levende en hopende mens betreffen zijn behoeften, zijn vrijheden en verhoudingen tot anderen nooit uitsluitend één sfeer van waarden, maar behoren tot beiden. Materiële en geestelijke werkelijkheden kunnen afzonderlijk worden beschouwd om beter te begrijpen dat zij in het concrete menselijke wezen onafscheidelijk zijn, en in te zien dat iedere bedreiging van de menselijke rechten, zowel op het gebied van de materiële werkelijkheden als op dat van de geestelijke werkelijkheden, een even groot gevaar voor de vrede inhoudt, omdat zij in iedere instantie de mens in zijn totaliteit betreft. Staat mij toe, geachte dames en heren, aan een constante regel in de geschiedenis van de mensheid te herinneren, een regel die impliciet vervat is in al hetgeen ik reeds heb verklaard met betrekking tot de integrale ontwikkeling en de rechten van de mens. De regel is gebaseerd op de verhouding tussen de geestelijke waarden en de materiële of economische waarden. In deze verhouding hebben de geestelijke waarden, zowel wegens de aard van deze waarden en ook om redenen betreffende het welzijn van de mens, de voorrang. De voorrang van de waarden van de geest bepaalt de eigenlijke zin van de aardse materiële goederen en de wijze om hen te gebruiken. Deze voorrang ligt daarom aan de basis van een rechtvaardige vrede. Hij is ook een factor die ertoe bijdraagt dat de materiële ontwikkeling, de technologische ontwikkeling en de ontwikkeling van de beschaving ten dienste staan van wat een mens uitmaakt. Dit betekent de mens in staat stellen om volledig toegang te hebben tot de waarheid, de morele ontwikkeling en de volledige mogelijkheid om de cultuurgoederen te genieten, die hij heeft geërfd en deze door zijn eigen creativiteit te verrijken. Het is gemakkelijk in te zien dat de materiële goederen geen onbegrensde mogelijkheid hebben om aan de behoeften van de mens te voldoen: zij zijn op zichzelf niet gemakkelijk te verdelen, en binnen de verhouding tussen hen die ze bezitten en genieten en hen die ze missen, veroorzaken zij spanning, meningsverschil en verdeeldheid, welke vaak zelfs zullen uitlopen op een open conflict. De geestelijke goederen daarentegen staan open om door velen tegelijkertijd onbeperkt te worden genoten zonder vermindering van de goederen zelf. Hoe meer mensen in feite aan deze goederen deel hebben, hoe meer zij worden genoten en aangewend, des te meer zullen deze goederen hun onverwoestbare en onsterfelijke waarde tonen. Deze waarheid wordt bijvoorbeeld bevestigd door de creatieve werken - ik bedoel door de werken van denkers, van dichtkunst, van muziek en de beeldende kunsten, als vruchten van de menselijke geest.

© 1980, Archief van Kerken 35e jrg, nr. 1 p. 27-40