
H. Paus Johannes Paulus II - 2 oktober 1979
Paulus VI was een onvermoeibaar dienaar van de zaak van de vrede. Ik wil hem met al mijn krachten navolgen en zijn dienst voortzetten. Overal op aarde verkondigt de katholieke Kerk een boodschap van vrede, bidt zij voor vrede, voedt zij op tot vrede. Dit doel wordt gedeeld door de vertegenwoordigers en volgelingen van andere kerken en gemeenschappen en van andere godsdiensten van de wereld, en zij hebben zich hiertoe verplicht. Samen met de inspanningen van alle mensen van goede wil zal dit werk zeker vrucht dragen. Niettemin worden wij voortdurend verontrust door de gewapende conflicten die van tijd tot tijd uitbreken. Hoe dankbaar zijn wij de Heer wanneer wij door een rechtstreekse tussenkomst erin slagen zulk een conflict te voorkomen, zoals in het geval van de spanning welke vorig jaar Argentinië en Chili bedreigde.
Het is ook mijn vurige hoop dat in de crisis in het Midden-Oosten een oplossing naderbij komt. Terwijl ik bereid ben de waarde van iedere concrete stap of poging te erkennen, die wordt ondernomen om dit conflict bij te leggen, wil ik eraan herinneren dat zo iets geen waarde zou hebben, wanneer het niet de 'eerste steen' zou betekenen van een algemene vrede in het gehele gebied, een vrede die, noodzakelijk gebaseerd op een rechtvaardige erkenning van de rechten van allen, niet kan nalaten het Palestijnse probleem in ogenschouw te nemen en billijk te regelen. Met deze kwestie is dat van de rust, onafhankelijkheid en territoriale integriteit verbonden van Libanon binnen de formule welke haar een voorbeeld heeft gemaakt van vreedzaam en wederzijds vruchtbaar naast elkaar bestaan van verschillende gemeenschappen, een formule waarvan ik in het algemeen belang hoop, dat zij zal worden gehandhaafd, met de door de ontwikkeling van de situatie vereiste aanpassingen. Ik hoop ook op een bijzonder statuut dat onder internationale garanties - zoals mijn voorganger Paulus VI aangaf - de bijzondere aard moet eerbiedigen van Jeruzalem, een erfgoed dat voor de verering van miljoenen gelovigen van de drie grote monotheïstische godsdiensten, het Jodendom, het Christendom en de islam, heilig is.
Wij worden eveneens verontrust door berichten over de ontwikkeling in de bewapening, welke in kwaliteit en omvang alle tot nu toe bekende middelen tot oorlog en verwoesting overtreft. Op dit punt juichen wij dan ook de beslissingen en overeenkomsten toe die bedoeld zijn om de bewapeningswedloop af te remmen. Niettemin wordt het leven van de huidige mensheid ernstig in gevaar gebracht door de dreiging met vernietiging en zelfs door het gevaar dat schuilt in het aanvaarden van bepaalde 'geruststellende' berichten. En de weerstand tegen feitelijke concrete voorstellen tot werkelijke ontwapening waarom door deze vergadering vorig jaar tijdens een speciale zitting is gevraagd, toont dat er naast de wil tot vrede, die door allen wordt beleden en door de meesten wordt gewenst, ook - misschien in verborgen en voorwaardelijke vorm maar niettemin werkelijk - het tegendeel bestaat, de ontkenning van deze wil. De voortdurende voorbereidingen tot oorlog, die blijken uit de productie van steeds talrijker, krachtiger en ingewikkelder wapens in verschillende landen tonen aan dat er een verlangen bestaat om klaar te zijn voor een oorlog, en klaar zijn betekent in staat zijn hem te beginnen; het betekent ook het risico nemen dat eens, ergens, hoe dan ook, iemand het verschrikkelijke mechanisme van algemene vernietiging in beweging kan brengen.