H. Paus Johannes Paulus II - 2 juni 1980
Meneer de voorzitter van de algemene conferentie,
Meneer de voorzitter van de uitvoerende raad,
Meneer de directeur-generaal,
Dames en heren,
Allereerst wil ik mijn zeer hartelijke dankbetuigingen uitspreken voor de uitnodiging welke meneer Amadou Mahtar-M'Bow, directeur-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties voor opvoeding, wetenschap en cultuur herhaaldelijk tot mij heeft gericht, en reeds sedert het eerste bezoek dat hij mij de eer deed te brengen. Talrijk zijn de redenen waarom ik blij ben vandaag te kunnen beantwoorden aan de uitnodiging welke ik terstond hoog heb gewaardeerd.
Ik dank meneer Napoléon Leblanc, voorzitter van de algemene conferentie, meneer Chams Eldine El- Wakil, voorzitter van de uitvoerende raad, en meneer Amadou Mahtar-M'Bow, directeur-generaal van de organisatie, voor de vriendelijke welkomstwoorden welke zij tegenover mijn persoon hebben uitgesproken. Ik wil ook allen groeten die hier bijeengekomen zijn voor de honderdnegende zitting van de uitvoerende raad van de UNESCO. Ik zou niet weten hoe mijn vreugde te verbergen zoveel afgevaardigden van de naties van de hele wereld bij deze gelegenheid bijeen te zien, zoveel voortreffelijke persoonlijkheden, zoveel bekwaamheden, zoveel vermaarde vertegenwoordigers van de cultuur- en wetenschapswereld. Door mijn interventie zal ik proberen mijn bescheiden steentje bij te dragen aan het bouwwerk dat u, dames en heren, door uw overwegingen en besluiten op alle gebieden die tot de bevoegdheid van de UNESCO behoren, met onvermoeide arbeid en volharding opbouwt.
Elke bedreiging van de rechten van de mens in het kader van zijn geestelijke goederen of in die van zijn materiële goederen doet deze fundamentele dimensie geweld aan.
Daarom heb ik in mijn toespraak tot de FAO benadrukt, dat geen mens, geen land noch enig systeem ter wereld onverschillig kan blijven voor de 'geografie van de honger' en de reusachtige dreigingen welke eruit volgen, indien de gehele gerichtheid van de economische politiek, en vooral de rangorde van de investeringen niet wezenlijk en radicaal veranderen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de 20ste Algemene Conferentie van de FAO, Het ernstigste en meest dringende probleem is de strijd tegen de honger (12 nov 1979), 10 Terwijl ik verwijs naar de organen van uw organisatie, vestig ik daarom ook de aandacht op de noodzaak alle krachten te mobiliseren die de geestelijke dimensie van het menselijk bestaan richting geven, die getuigen van de voorrang van het geestelijke in de mens - van wat overeenkomt met de waardigheid van zijn verstand, zijn wil en zijn hart - om niet opnieuw te bezwijken aan de afschuwelijke vervreemding van het collectieve kwaad dat altijd klaar staat om de materiële machtsmiddelen te gebruiken in de vernietigingsstrijd van mensen tegen mensen en naties tegen naties.
Genus humanum arte et ratione vivit. Vgl. H. Thomas van Aquino, Commentaria in Aristotelem - Sententia libri Ethicorum. Post. Analyt., n. 1 Deze woorden van een van de grootste genieën van het christendom, die tegelijk een vruchtbaar voortzetter was van het antieke denken, dragen verder dan het gebied en de hedendaagse betekenis van de oosterse cultuur, zodat zij middellandse zees of atlantisch zou zijn. Zij hebben een betekenis die van toepassing is op het geheel van de mensheid waar de verschillende tradities elkaar ontmoeten die haar geestelijk erfgoed vormen en de verschillende cultuurtijdperken. De wezenlijke betekenis van de cultuur is volgens deze woorden van de heilige Thomas van Aquino gelegen in het feit, dat zij een kenmerk is van het menselijk leven als zodanig. De mens leeft een werkelijk menselijk leven dankzij cultuur. Het menselijk leven is ook in deze zin cultuur, dat de mens zich door haar onderscheidt en verschilt van al wat verder bestaat in de zichtbare wereld: de mens kan geen cultuur missen. De cultuur is een bijzondere wijze van het 'bestaan' en van het 'zijn' van de mens. De mens leeft altijd volgens een cultuur die hem eigen is, en die op haar beurt tussen de mensen een band schept die hen ook eigen is door het intermenselijke en sociale karakter van het menselijk bestaan te bepalen. In de eenheid van de cultuur als eigen wijze van het menselijk bestaan is tegelijkertijd de verscheidenheid van culturen geworteld waarbinnen de mens leeft. In deze verscheidenheid ontwikkelt de mens zich zonder evenwel het wezenlijke contact met de eenheid van de cultuur te verliezen als fundamentele en wezenlijke dimensie van zijn bestaan en zijn zijn.
De mens die in de zichtbare wereld het unieke ontische subject van de cultuur is, is ook zijn unieke object en zijn maatstaf. De cultuur is datgene waardoor de mens als mens meer mens wordt, meer 'is', meer toegang heeft tot het 'zijn'. Daar ligt ook het kapitale onderscheid tussen wat de mens is en wat hij heeft, tussen zijn en hebben. De cultuur staat altijd in wezenlijke en noodzakelijke betrekking tot wat de mens is, terwijl zijn verhouding tot wat hij heeft, tot zijn 'hebben', niet alleen secundair is, maar geheel en al betrekkelijk. Alle 'hebben' van de mens is slechts belangrijk voor de cultuur, een creatieve factor voor de cultuur, in de mate waarin de mens door middel van zijn 'hebben' vollediger als mens kan 'zijn', vollediger mens kan worden in alle dimensies van zijn bestaan, in alles wat zijn menszijn kenmerkt. De ervaring van de verschillende tijdperken, zonder dit tijdperk uit te sluiten, toont aan dat over de cultuur allereerst in betrekking met de natuur van de mens wordt gedacht en gesproken en vervolgens op secundaire en indirecte wijze in betrekking tot de wereld van de producten. Dit doet niets af aan het feit dat wij het verschijnsel cultuur beoordelen vanuit hetgeen de mens voortbrengt, of dat wij daaruit tegelijk conclusies trekken over de mens. Een dergelijke benadering - typische wijze van het 'a posteriori' kernproces - houdt op zich de mogelijkheid in om in tegenovergestelde zin op te stijgen naar de ontischcausale afhankelijkheden. De mens en alleen de mens is de 'bewerker' of 'bewerkster' van de cultuur; de mens, en alleen de mens, brengt er zichzelf in tot uitdrukking en vindt er zijn eigen evenwicht in.