H. Paus Johannes Paulus II - 2 juni 1980
Wij geven er ons rekenschap van, dames en heren, dat de toekomst van de mens en de wereld wordt bedreigd, radicaal bedreigd, ondanks de ongetwijfeld edele bedoelingen van de mensen met kennis, de wetenschapsmensen. En zij wordt bedreigd, omdat de bewonderenswaardige resultaten van hun onderzoekingen en ontdekkingen, vooral op het gebied van de natuurwetenschappen, werden en nog steeds worden uitgebuit - ten nadele van de ethische imperatief - tot doelstellingen die niet met de eisen van de wetenschap hebben uit te staan, en tot doeleinden van vernietiging en dood, en die tot een tot nu toe nooit gekende graad werkelijk onvoorstelbare schade veroorzaken. Terwijl de wetenschap is geroepen om in dienst van het leven van de mens te staan, stelt men te dikwijls vast, dat zij tot een slaaf gemaakt wordt van doeleinden die vernietigend zijn voor de echte waardigheid van de mens en voor het menselijk leven. Dat is het geval wanneer het wetenschappelijk onderzoek zelf gericht is op deze doeleinden of wanneer haar resultaten worden toegepast voor doeleinden die tegengesteld zijn aan het welzijn van de mensheid. Dit blijkt ook waar te zijn zowel op het gebied van de genetische manipulaties en de biologische experimenten als op het gebied van de chemische, bacteriologische of nucleaire bewapening.
Twee overwegingen brengen mij ertoe vooral de nucleaire dreiging waaronder de huidige wereld gebukt gaat, aan uw overweging te onderwerpen en die, wanneer zij niet wordt bezworen, tot de vernietiging zou kunnen leiden van de vruchten van de cultuur, de voortbrengselen van de beschaving welke door de eeuwen heen tot stand zijn gebracht door de opeenvolgende generaties mensen die geloofden in de voorrang van de geest en die noch inspanningen noch vermoeienissen hebben geschuwd. De eerste overweging is deze. Geopolitieke redenen, economische problemen van wereldformaat, afschuwelijk onbegrip, gekwetste nationale trots, het materialisme van onze tijd en het verval van de morele waarden hebben onze wereld in een situatie van onzekerheid gebracht t.a.v. een breekbaar evenwicht, dat het gevaar loopt van het ene moment op het andere te worden vernietigd ten gevolge van beoordelings-, informatie- of interpretatiefouten.
Bij dit verontrustend perspectief komt een andere overweging. Kan men er in onze dagen nog zeker van zijn, dat de verbreking van het evenwicht niet tot oorlog zou leiden, en tot een oorlog welke niet zou aarzelen zijn toevlucht te nemen tot kernwapens? Tot nu toe wordt gezegd, dat de kernwapens een afschrikkingsmacht vormen die het uitbreken van een grotere oorlog heeft voorkomen, en dat is waarschijnlijk waar. Maar men kan zich tegelijkertijd afvragen of dat altijd zo zal zijn. De kernwapens van elke orde van grootte of van elk type die er zijn, worden ieder jaar meer geperfectioneerd, en zij worden toegevoegd aan het arsenaal van een toenemend aantal landen. Hoe kan men er zeker van zijn, dat het gebruik van kernwapens zelfs voor nationale verdedigingsdoeleinden of bij beperkte conflicten, geen onvermijdelijke escalatie ten gevolge zal hebben welke een verwoesting meebrengt die de mensheid nooit zou mogen overwegen, noch aanvaarden? Maar moet ik u, mensen van wetenschap en cultuur, niet vragen uw ogen niet te sluiten voor wat een kernoorlog kan betekenen voor heel de mensheid? Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Op de 13e Wereldvredesdag (1 jan 1980)