H. Paus Johannes Paulus II - 8 december 1989
Oog in oog met het algeheel verval van het milieu geeft de mensheid zich voortaan rekenschap van het feit dat de aardse goederen niet langer gebruikt kunnen worden zoals dat in het verleden gebeurde. De publieke opinie en de politieke verantwoordelijkheidsbekleders zijn ongerust; de geleerden in de meest uiteenlopende disciplines bestuderen de oorzaken. Men is aldus getuige van de vorming van een ecologisch bewustzijn dat niet beteugeld, maar gestimuleerd moet worden, zodat het zich ontwikkelt en rijpt en, in programma's en concrete initiatieven, op gepaste wijze tot uitdrukking komt.
Voor christenen berust deze wereldvisie op de religieuze overtuigingen van de Openbaring. Om die reden wilde ik deze boodschap beginnen met het stilstaan bij het Bijbels scheppingsverhaal; ik hoop dat zij, die onze geloofsovertuigingen niet delen, er toch bruikbare elementen in kunnen vinden voor een gemeenschappelijke bezinning en actieve inzet.
De roeping van Adam en Eva om deel te nemen aan de realisatie van Gods plan voor de schepping, stimuleerde de mogelijkheden en de gaven die de menselijke persoon van elke ander schepsel scheiden en verbond de mensen en al het geschapene op een duidelijke manier. Gemaakt naar het beeld van God, moesten Adam en Eva de aarde onderwerpen Vgl. Gen. 1, 28 met wijsheid en liefde. Zij verwoestten echter de bestaande harmonie door hun zonde, door zich met voorbedachte rade tegen het plan van de Schepper te verzetten. Dat leidde niet alleen tot de vervreemding van de mens van zichzelf, tot de dood en broedermoord, maar ook tot een zeker verzet van de aarde tegen hem. Vgl. Gen. 3, 17-19 Vgl. Gen. 4, 12 Heel de schepping werd aan het verval onderworpen en vanaf dat moment verwacht zij, op mysterievolle wijze, haar bevrijding om binnen te treden in de gelukzalige vrijheid van de kinderen Gods. Vgl. Rom. 8, 20-21
De ervaring van dit 'lijden' van de aarde hebben wij met hen gemeenschappelijk die ons geloof in God niet delen. Want allen onderkennen de toenemende verwoestingen in de wereld van de natuur, veroorzaakt door het gedrag van mensen die onverschillig staan tegenover de verborgen, maar duidelijk waarneembare behoeften van de orde en de harmonie, die haar regeren. Men vraagt zich dus ongerust af, of het nog mogelijk is een remedie te vinden voor de toegebrachte schade. Het is duidelijk dat een adequate oplossing zich niet mag beperken tot een beter beheer of een minder irrationeel gebruiken van de natuurlijke bestaansbronnen van de aarde. Hoewel het concrete nut van zulke maatregelen erkend wordt, blijkt het noodzakelijk terug te gaan naar de wortel en de diepe, morele crisis, waarvan het verval van het milieu één van de meest verontrustende aspecten is, in haar geheel te overwegen.
De voortschrijdende verwoesting van de ozonlaag en het broeikaseffect dat zij veroorzaakt, heeft nu kritische dimensies bereikt als gevolg van de constante ontwikkeling van de industrieën, de verstedelijking en het energieverbruik. Het industrieel afval, de verbranding van fossiele brandstoffen, de onbeheerste ontbossing, het gebruik van bepaalde soorten onkruidbestrijdingsmiddelen, koelproducten en brandstoffen, dat alles schaadt, zoals men weet, de atmosfeer en het milieu. Daaruit vloeien velerlei meteorologische en atmosferische veranderingen voort, waarvan de gevolgen variëren van de aantasting van de gezondheid tot een mogelijke onderstroming van laaggelegen land in de toekomst.
Terwijl in sommige gevallen de schade voor altijd onomkeerbaar is, kan deze in heel wat andere gevallen nog beheerst worden. Het is dus een plicht voor de gehele mensengemeenschap - de individuen, de staten en de internationale organisaties - hun verantwoordelijkheden serieus te nemen.
Zo zijn eveneens uitgebalanceerde ecologische evenwichten verstoord door een onbeheerste uitroeiing van dier- en plantensoorten of door een onvoorzichtige exploitatie van de natuurlijke 'bestaansbronnen; men moet niet vergeten dat dat alles niet in het voordeel van de mensheid zal werken, zelfs niet, als het in naam van de vooruitgang of het welzijn gebeurt. Tenslotte kunnen de enorme mogelijkheden van het biologisch onderzoek niet zonder een diepe ongerustheid bekeken worden. Misschien is men nog niet in staat te overzien de verstoringen in de natuur, veroorzaakt door onoordeelkundige genetische manipulatie, door onbezonnen ontwikkeling van nieuwe plantensoorten en nieuwe vormen van dierlijk leven; om maar niets te zeggen van de niet te accepteren bemoeienis met de oorsprong van het menselijk leven zelf. Bij zo'n delicate aangelegenheid ontgaat het niemand dat de onverschilligheid of de ontkenning van fundamentele, ethische normen, de mens op de drempel van zijn zelfdestructie brengt.
De fundamentele norm die een rechtvaardige economische, industriële of wetenschappelijke vooruitgang moet respecteren, is het respect voor het leven en, in de eerste plaats, voor de waardigheid van de menselijke persoon.
De complexiteit van het ecologische probleem is allen duidelijk. Er bestaan echter enkele basisprincipes die, met respect voor de legitieme autonomie en de specifieke competentie van hen die er verantwoordelijkheid voor dragen, het onderzoek in de richting van adequate en duurzame oplossingen in zich kunnen stimuleren. Het gaat om essentiële principes om aan een vredige samenleving te bouwen, die noch het respect voor het leven noch de heelheid van de schepping mag ontkennen.
Aan de andere kant is de aarde wezenlijk een gemeenschappelijk erfgoed waarvan allen de vruchten mogen plukken. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft dit bevestigd: "God heeft de aarde en al wat erin is bestemd voor het gebruik van alle mensen en volkeren". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 69 Dat impliceert directe consequenties voor ons probleem. Het is niet juist dat een klein aantal bevoorrechte mensen doorgaat met overbodige goederen te vergaren en tegelijkertijd de beschikbare bestaansbronnen te verspillen, terwijl heel veel mensen in bittere omstandigheden op het minimum bestaansniveau leven. Nu leert ons de dramatische grootschaligheid van de ecologische wanorde hoezeer individuele en egoïsme strijdig zijn met de orde van de schepping, waarvan onderlinge samenhang ook een belangrijk element is.
De bewezen noodzaak van een gezamenlijke actie op internationaal niveau impliceert natuurlijk geen vermindering van de verantwoordelijkheid van elk van de afzonderlijke staten op zich. Want zij moeten niet alleen de normen die gezamenlijk met de autoriteiten van andere staten goedgekeurd zijn, toepassen, maar ook in eigen land een toereikende socio-economische orde waarborgen met speciale aandacht voor de meest kwetsbare delen van de samenleving. Elke staat is binnen zijn landsgrenzen verplicht om de verdere aantasting van de atmosfeer en de biosfeer te voorkomen door in het bijzonder een nauwgezette controle uit de oefenen op de effecten van nieuwe technologische of wetenschappelijke ontdekkingen om zodoende zijn burgers te beschermen tegen verontreinigende producten of giftig afval. Er wordt tegenwoordig steeds indringender opgeroepen tot het recht op veiligheid in het milieu, als een recht dat in een aan de eisen van onze tijd aangepast handvest van de mensenrechten opgenomen zal moeten worden.
Echter, geen enkel plan, geen enkele organisatie zal de beoogde veranderingen kunnen realiseren, als de verantwoordelijke leiders van de naties van de hele wereld niet werkelijk overtuigd zijn van de absolute noodzaak van deze nieuwe solidariteit, die ontstaan is door de ecologische crisis en die essentieel is voor de vrede. Deze vereiste zelf zal een gunstige situatie creëren waarin de vreedzame relaties tussen de staten verstevigd kunnen worden.
Tegenwoordig zou elke vorm van oorlog op mondiaal niveau onmeetbare schade aan het milieu toebrengen. Maar ook de lokale en regionale oorlogen, ook al blijven ze beperkt, vernietigen niet alleen menselijk leven en maatschappelijke structuren; zij verwoesten de aarde door oogsten en vegetatie te vernietigen, door de bodem en het water te vergiftigen. Zij, die de oorlog overleven, worden gedwongen een nieuw leven te beginnen in heel moeilijke milieu-omstandigheden, die op hun beurt situaties van grote, sociale malaise creëren, met ook weer negatieve consequenties voor het milieu.
De opvoeding tot ecologische verantwoordelijkheid is dus noodzakelijk en urgent: verantwoordelijkheid tegenover zichzelf, verantwoordelijkheid voor anderen, verantwoordelijkheid voor het milieu. Het gaat hier over een opvoeding, die niet simpelweg gebaseerd mag worden op gevoeligheid of op slecht omlijnde goede voornemens. Haar doel mag noch ideologisch, noch politiek zijn en haar uitgangspunt mag niet het afwijzen van de moderne wereld of een vaag verlangen naar een terugkeer naar het 'verloren paradijs' zijn. De echte opvoeding tot verantwoordelijkheid veronderstelt een authentieke bekering in de manier van denken en handelen. Op dit gebied hebben de kerken en de andere religieuze instituten, de (regerings- )organisaties en ook alle geledingen van de samenleving een welomlijnde rol te vervullen. Echter, de eerste opvoeder blijft de familie, waar het kind zijn naaste leert respecteren en van de natuur leert houden.
Tenslotte mag de esthetische waarde van de natuur niet veronachtzaamd worden- Het contact met de natuur heeft uit zichzelf een hernieuwende werking, net zoals de contemplatie van haar pracht, vrede en sereniteit geeft. De Bijbel spreekt vaak van de goedheid en de schoonheid van de schepping, geroepen om God te verheerlijken. Vgl. Gen. 1,4 Vgl. Ps. 8, 2 Vgl. Ps. 104, 1 Vgl. Wijsh. 13, 3-5 Vgl. Sir. 39, 16.33 Vgl. Sir. 43, 1.9 De contemplatie van werken van het menselijk genie is misschien nog moeilijker, maar daarom niet minder intens. De steden hebben vaak een specifieke schoonheid die mensen moet aanzetten om de omgeving waarin ze leven, te beschermen. Een goede stedelijke planning is een belangrijk aspect van de bescherming van het milieu en het respect voor de uiterlijke kenmerken van de aarde is onmisbaar voor elke ecologisch verantwoorde vestiging. De relatie die bestaat tussen een geëigende, esthetische vorming en de bescherming van het milieu mag dus al bij al niet verwaarloosd worden.
Ik wil deze boodschap afsluiten met een direct woord voor mijn Broeders en Zusters van de Katholieke Kerk om hen te herinneren aan de ernstige verplichting voor de hele schepping zorg te dragen. De inzet van de gelovige voor een gezond milieu vloeit direct voort uit zijn geloof in God de Schepper, zijn afweging van de gevolgen van de erfzonde en de persoonlijke zonden en zijn zekerheid verlost te worden door de Christus. Het respect voor het leven en voor de waardigheid van de menselijke persoon houdt ook het respect en de zorg voor het geschapene in, dat is geroepen om samen met de mens God te verheerlijken. Vgl. Ps. 148
Sint Franciscus van Assisi, die ik in 1979 tot hemels schutspatroon van de milieubeschermers heb uitgeroepen Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Bul - St. Franciscus van Assisi wordt uitgeroepen tot patroon voor hen die de ecologie promoten, Inter Sanctos (29 nov 1979). AAS 71 (1979), pp. 1509-1510, geeft de Christenen het voorbeeld van een authentiek en totaal respect voor de heelheid van de schepping. Als vriend van de armen, als vriend van de schepselen Gods, nodigde hij allen uit - dieren, planten, natuurelementen en ook Broeder Zon en Zuster Maan - om de Heer te eren en te prijzen. Volgens de getuigenis van de Arme van Assisi kunnen wij ons, door in vrede met God te leven, beter wijden aan het bouwen van vrede met de hele schepping, die onafscheidelijk is van de vrede tussen de volken.
Ik hoop dat zijn inspiratie ons helpt om de zin van onze 'broederschap' met alle wezens die mooi en goed door God Almachtig geschapen zijn, altijd levend te houden en dat zij ons herinnert aan onze plicht ze te respecteren en met zorg te beschermen in het teken van de meest brede en verheven menselijke broederschap.
Vaticaan, 8 december 1989
Johannes Paulus II