
29 juni 2007
Daar moet men zeggen: “Deze wond is nog dieper in die kerkelijke gemeenschappen waar de apostolische successie werd verbroken en de Eucharistie niet meer rechtsgeldig is.” Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 17 Daarom zijn het “geen kerken in strikte zin”, Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk, Dominus Iesus (6 aug 2000), 17 doch “kerkelijke gemeenschappen”, zoals de conciliaire en post-conciliaire leer betuigt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Een nieuw millennium, Novo millennio ineunte (6 jan 2001), 48 Ook al hebben deze heldere uitspraken bij de betrokken gemeenschappen en ook in katholieke kringen onbehagen veroorzaakt, toch is het niet duidelijk hoe men deze gemeenschappen de benaming “Kerk” zou kunnen toekennen. Ze aanvaarden immers het theologische begrip van kerk in de katholieke zin niet; hun ontbreken elementen die door de katholieke Kerk als wezenlijk worden beschouwd. Toch mag niet vergeten worden dat deze gemeenschappen zelf – op grond van de meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid, die er werkelijk in te vinden zijn – zonder twijfel een kerkelijk karakter hebben en een daaruit voortvloeiende heilswaarde.