29 juni 2007
De tekst beschouwt eerst de werkelijkheid van de oosterse Kerken, die niet in volledige gemeenschap met de katholieke Kerk verkeren. Onder verwijzing naar verscheidene concilieteksten wordt erkend dat deze de benaming “afzonderlijke of plaatselijke Kerken” verdienen en zusterkerken van de lokale katholieke kerken genoemd worden, omdat ze met de katholieke Kerk verbonden blijven op grond van de apostolische successie en de geldige Eucharistie, waardoor de Kerk van God wordt opgebouwd en groeit. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15. 1 De verklaring Congregatie voor de Geloofsleer
Dominus Iesus
Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk
(6 augustus 2000) noemt ze zelfs uitdrukkelijk “werkelijke particuliere kerken”. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring over de uniciteit en heilbrengende universaliteit van Jezus Christus en de Kerk, Dominus Iesus (6 aug 2000), 17
Ondanks deze duidelijke erkenning van hun status als particuliere kerk en de daarmee verbonden heilswaarde, kon het document niet verzuimen de onvolkomenheid (defectus) te vermelden, waaronder ze juist in hun kerk-zijn lijden. Want vanwege hun eucharistische kerkbeeld, dat de nadruk legt op de werkelijkheid van de particuliere kerk, in de Eucharistieviering bijeengekomen in de naam van Christus en onder leiding van de bisschop, beschouwen zij de particuliere kerken als volledig, terwijl het toch slechts deelkerken zijn. Daaruit volgt dat, gegeven de fundamentele gelijkheid tussen alle particuliere kerken en alle bisschoppen die de kerken leiden, ieder van hen een eigen innerlijke autonomie bezit. Dit heeft duidelijk gevolgen voor de leer van het primaat, dat volgens het katholieke geloof “een innerlijk constitutief principe” voor het bestaan van een particuliere kerk is. Congregatie voor de Geloofsleer, Brief aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio., Communionis notio (28 mei 1992), 17 Natuurlijk moet steeds onderstreept worden dat het primaat van de opvolger van Petrus, de bisschop van Rome, niet als franje of als concurrentie ten opzichte van de bisschoppen van de particuliere kerken begrepen mag worden. Het primaat moet worden uitgeoefend als dienst aan de eenheid van het geloof en van de gemeenschap, en wel binnen de grenzen die voortvloeien uit Gods Wet en uit de onaantastbare goddelijke wetgeving die volgt uit de Openbaring.