H. EUSEBIUS, BISSCHOP VAN CAESAREA IN PALESTINA(41e catechese in deze reeks)
(Soort document: Paus Benedictus XVI - Audiëntie)
Paus Benedictus XVI -
13 juni 2007
H. EUSEBIUS, BISSCHOP VAN CAESAREA IN PALESTINA
(41e catechese in deze reeks)
Beste broeders en zusters,
in de geschiedenis van het christendom van de Oudheid is het onderscheid tussen de eerste drie eeuwen en die welke volgen op het Concilie van Nicea van 325, het eerste oecumenische, van groot belang. De zogenaamde "Constantijnse wending" en de vrede van de Kerk bevinden zich als het ware op het scharnierpunt tussen beide perioden, zoals ook de gestalte van Eusebius, Bisschop van Caesarea in Palestina. Hij was de meest gekwalificeerde exponent van de christelijke cultuur van zijn tijd op heel verschillende terreinen, van de theologie tot de exegese, van de geschiedenis tot de eruditie. Eusebius is vooral bekend als de eerste historicus van het christendom, maar was ook de grootste taalkundige van de Kerk van de Oudheid.
In Caesarea, waar naar alle waarschijnlijkheid rond 260 de geboorte van Eusebius valt te situeren, had - komend uit Alexandrië - Origenes zijn toevlucht gezocht en er een school gesticht, evenals een aanzienlijke bibliotheek. Een paar decennia later zou de jonge Eusebius juist aan de hand van deze boeken zijn vorming opdoen. In 325 nam hij als Bisschop van Caesarea in een leidende rol deel aan het Concilie van Nicea. Hij onderschreef er het Credo van, evenals de uitspraak met betrekking tot de volledige godheid van de Zoon van God, door het Concilie gedefinieerd als "een in wezen met de Vader" (
homo-ousios tõi Patri). Het is praktisch hetzelfde Credo als wat wij elke zondag bidden in de Heilige Liturgie. Oprecht bewonderaar van Constantijn die aan de Kerk de vrede had geschonken, ontving Eusebius op zijn beurt van hem achting en respect. Hij roemde de keizer niet alleen in zijn werken, maar ook in officiële toespraken, die hij heeft gehouden bij gelegenheid van de twintigste en dertigste verjaardag van diens troonsbestijging, en na zijn overlijden in 337. Twee of drie jaar later stierf ook Eusebius.
Als onvermoeibare geleerde neemt Eusebius zich in zijn talrijke geschriften voor, de eerste drie eeuwen christendom te bestuderen en er de balans van op te maken, drie eeuwen van leven onder de vervolging, waarbij hij rijkelijk zowel uit de christelijke als uit de heidense bronnen putte, zoals die met name in de grote bibliotheek van Caesarea bewaard gebleven waren. Vandaar dat - niettegenstaande de objectieve belangrijkheid van zijn apologetische, exegetische en leerstellige werken - de onvergankelijke roem van Eusebius op de eerste plaats verbonden blijft met de tien boeken van zijn
H. Eusebius van Caesarea
Historia Ecclesiastica
Geschiedenis van de Kerk (), zijn kerkelijke geschiedschrijving. Eusebius is de eerste die een Geschiedenis van de Kerk geschreven heeft die van fundamenteel belang blijft dank zij de bronnen die hij ons voor goed ter beschikking heeft gesteld. Met deze Geschiedenis slaagde hij erin talrijke gebeurtenissen, persoonlijkheden en literaire werken van de Kerk van de Oudheid van de vergetelheid te redden.
Wij kunnen ons afvragen hoe hij dit nieuwe werk structureerde en met welke bedoelingen hij het geschreven heeft. In het begin van het eerste boek somt de historicus nauwkeurig de onderwerpen op die hij van plan is in zijn werk te behandelen:
"Ik heb mij voorgenomen de opvolgingen te beschrijven van de heilige apostelen evenals van de tijden die zijn verstreken vanaf die van onze Redder tot onze tijd toe; ook om alle grote dingen op te schrijven waarvan men zegt dat ze in de geschiedenis van de Kerk hebben plaats gevonden; en degenen {te vermelden} die op uitmuntende wijze leidsman en gids zijn geweest van de bekendste bisdommen; evenals degenen die met woord en geschrift in elke generatie de boodschappers zijn geweest van het Woord van God; en ook wie, en hoeveel en in welke periode degenen waren die, gedreven door de zucht naar nieuwigheid en na zo ver mogelijk in de dwaling doorgeschoten te zijn, de vertolkers en bevorderaars zijn geworden van een valse leer, en als wrede wolven meedogenloos de kudde van Christus verwoest hebben; ...en met hoeveel en welke middelen in welke tijden van de zijde van de heidenen het Woord van God bestreden werd; en over de grote mensen te verhalen die, om het te verdedigen, door zware beproevingen zijn gegaan van bloed en martelingen; en tenslotte de getuigenissen te vermelden van onze tijd, en de barmhartigheid en goedheid van onze Redder jegens ons allen" H. Eusebius van Caesarea, Geschiedenis van de Kerk, Historia Ecclesiastica. I, 1, 1-2.
Op deze manier omvat Eusebius diverse sectoren: de opvolging van de apostelen als het geraamte van de Kerk, de verspreiding van de Boodschap, de dwalingen, vervolgens de vervolgingen dan de kant van de heidenen en de grote getuigenissen die het licht zijn in deze H. Eusebius van Caesarea
Historia Ecclesiastica
Geschiedenis van de Kerk (). In dit alles schijnen voor hem de barmhartigheid en goedheid door van de Redder. Zo maakt Eusebius een begin met de kerkelijke geschiedschrijving, en komt hij met zijn verslag tot aan het jaar 324, waarin Constantijn, na Licinius te hebben verslagen, wordt uitgeroepen tot de enige keizer van Rome. Het is het jaar dat voorafgaat aan het grote Concilie van Nicea dat dan de "samenvatting" biedt van wat de Kerk - op het gebied van de leer, de zeden en het recht - in deze driehonderd jaar had geleerd.
De zojuist weergegeven aanhaling uit het eerste boek van de
H. Eusebius van Caesarea
Historia Ecclesiastica
Geschiedenis van de Kerk () bevat een herhaling, die beslist opzet is. Binnen het bestek van een paar regels keert tot drie keer toe de christologische titel van Redder terug, en wordt er uitdrukkelijk verwezen naar "zijn barmhartigheid" en "zijn goedheid". Dat biedt ons zicht op het fundamentele perspectief van de Eusebiaanse geschiedschrijving: zijn geschiedenis is een "christocentrische", waarin zich in toenemende mate het mysterie openbaar van de liefde van God voor de mensen. Met oprechte verwondering stelt hij vast:
"dat van alle mensen van heel de wereld alleen Jezus Christus wordt genoemd {dat is Messias en Redder van de wereld}, en als zodanig beleden en erkend wordt; dat hij onder deze naam herdacht wordt zowel door de Grieken als door de barbaren; dat Hij tot op de dag van vandaag nog door zijn leerlingen die over heel de wereld zijn verspreid, vereerd wordt als koning, bewonderd wordt als méér dan een profeet, verheerlijkt wordt als de ware en enige priester van God; en méér nog dan dit alles heeft Hij, als Logos van God, pre-existent en vóór alle tijden voortgebracht en geboren, van de Vader eer ontvangen die vererenswaardig is en wordt Hij aanbeden als God. Maar het aller-verwonderlijkste is dat wij die Hem toegewijd zijn, hem niet alleen eren met de stem en met het geluid van woorden, maar met alle gesteltenissen van de ziel, zodat wij het getuigenis geven voor Hem voorrang geven boven ons eigen leven" H. Eusebius van Caesarea, Geschiedenis van de Kerk, Historia Ecclesiastica. I, 3, 19-20.
Zo springt heel duidelijk een ander kenmerk naar voren, dat constant zal blijven in de kerkelijke geschiedschrijving van de Oudheid: de "morele intentie" die het verslag leidt. De historische analyse is nooit een doel op zich; zij wordt niet alleen maar gehouden om het verleden te kennen; zij is veeleer weloverwogen gericht op de bekering en op een authentiek getuigenis van christelijk leven van de zijde van de gelovigen. Zij is een leidraad voor onszelf.
Op deze manier stelt Eusebius levendige vragen aan de gelovigen van iedere tijd met betrekking tot de manier waarop zij de gebeurtenissen van de geschiedenis benaderen en van de Kerk in het bijzonder. Hij ondervraagt ook ons: hoe is onze houding tegenover de geschiedenis van de Kerk? Is het de houding van wie zich louter uit nieuwsgierigheid ervoor interesseert, misschien zelf tot elke prijs op zoek naar het sensationele en aanstootgevende? Of is het de liefdevolle en voor het mysterie ontvankelijke houding van wie door het geloof weet in de geschiedenis van de Kerk de tekenen op het spoor te kunnen komen van de liefde van God en van de grote heilswerken die Hij heeft verricht? Als dat onze houding is, dan kan het niet anders of wij voelen ons aangespoord tot een coherenter en edelmoediger antwoord, tot een christelijker levensgetuigenis, om ook voor de toekomstige generaties tekenen van Gods liefde na te laten.
"Het is een mysterie": die geleerde pater, kardinaal Jean Daniélou, werd niet moe het steeds weer te herhalen: "Er is een verborgen inhoud in de geschiedenis... Het is het mysterie van de werken van God, die in de tijd de echte werkelijkheid vormen, verborgen achter de schijn... Maar deze geschiedenis, die God realiseert
door de mens, realiseert hij niet
zonder hem. Alleen stilstaan bij de beschouwing van de "grote dingen" van God, zou betekenen dat men alleen maar een aspect van de dingen zou zien. Daar tegenover staat het antwoord van de mensen"
Jean Kard. Daniélou, Saggio sul mistero della storia. ed. it., Brescia 1963, p. 182. Ook vandaag nog, op een afstand van zoveel eeuwen, nodigt Eusebius van Caesarea de gelovigen uit, nodigt hij ons uit ons te verwonderen en in de geschiedenis de grote werken van God te beschouwen voor het heil van de mensen. En met evenveel energie nodigt hij ons uit tot een bekering van leven. Tegenover een God die ons zozeer heeft liefgehad, kunnen wij niet onbewogen blijven. Het is aan de liefde eigen ertoe te bewegen dat heel het leven gericht wordt op het navolgen van de Geliefde. Laten we er daarom alles voor over hebben om met ons leven een helder spoor na te laten van de liefde van God.
© 2007, Libreria Editrice Vaticana
Vertaling uit het Italiaans, alineanummering en -indeling: Past. Chr. van Buijtenen, pr.