21 januari 1981
1. De ordening van de Evangeliën is als volgt:
Eerst wordt Marcus gelezen (1e - 9e week), vervolgens Matteüs (10e - 21e week), tenslotte Lucas (22e - 34e week). De hoofdstukken 1 tot 12 van Marcus worden in hun geheel gelezen, met weglating van slechts de twee perikopen uit het zesde hoofdstuk die in andere tijden op weekdagen worden gelezen. Van Matteüs en Lucas wordt alles gelezen wat in Marcus niet wordt gevonden. Twee of drie maal wordt alles gelezen wat in de verschillende Evangeliën een volstrekt eigen karakter heeft of wat noodzakelijk is voor een goed begrip van het verloop van het Evangelie. De eschatologische rede wordt geheel uit Lucas genomen en aldus gelezen op het einde van het liturgisch jaar.
De eerste lezing geschiedt zó dat er gedurende enige weken uit het Oude en vervolgens uit het Nieuwe Testament wordt gelezen, naargelang van de lengte van de te lezen boeken. Uit de boeken van het Nieuwe Testament worden tamelijk grote gedeelten gelezen, zodat het wezenlijke van de afzonderlijke brieven aan het bod komt.
Uit het Oude Testament kunnen slechts capita selecta worden gelezen die zoveel mogelijk het eigen karakter van de afzonderlijke boeken tot uitdrukking brengen. De historische teksten zijn zó uitgekozen dat er een overzicht wordt gegeven van de heilsgeschiedenis vóór de menswording van de Heer. Te lange verhalen konden nauwelijks aan het bod komen. Soms heeft men de verzen zó gekozen dat de Iezing niet te lang wordt. Bovendien wordt de godsdienstige betekenis van sommige historische gebeurtenissen toegelicht door bepaalde teksten, ontleend aan de Wijsheidsboeken, die bij wijze van inleiding of besluit in een historische reeks zijn ingelast. Bijna alle boeken van het Oude Testament hebben in de Ordo lectionum voor de weekdagen van het tijdeigen een plaats gevonden. Overgeslagen zijn alleen de zeer korte profetische boeken (Obadja, Sefanja) en een poëtisch boek (het Hooglied). Van de stichtelijke verhalen die een tamelijk lange lezing eisen om begrepen te worden, worden de boeken Tobit en Rut gelezen; de overige (Ester, Judit) worden weggelaten. Uit deze boeken vindt men evenwel bepaalde teksten op zon- en weekdagen van andere tijden.
De onderstaande tabel III geeft de verdeling van de boeken van beide Testamenten over de weekdagen door het jaar voor twee jaren aan. Op het einde van het liturgisch jaar worden er boeken gelezen die aan het eschatologisch karakter van deze tijd beantwoorden: Daniël en de Apokalyps.