18 maart 2002
Bij de viering van de Mis vormen de gelovigen een heilige natie, Gods eigen volk en een koninklijk priesterschap, om God dank te brengen en Hem een onbevlekt slachtoffer aan te bieden en zichzelf te offeren, niet alleen door de handen van de priester, maar ook samen met hem. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 48 Vgl. Congregatie voor de Riten, Over de muziek in de Heilige Liturgie, Musicam Sacram (5 mrt 1967), 12 Zij moeten trachten dit uit te drukken door een diep gelovige instelling en door liefde tot hun broeders, die aan dezelfde viering deelnemen.
Zij moeten daarom alle schijn van eenzelvigheid of verdeeldheid vermijden en voor ogen houden dat zij één en dezelfde Vader in de hemel hebben en daarom allen broeders zijn van elkaar.
Ze vormen één lichaam, zowel bij het luisteren naar het woord van God als door het deelnemen aan de gebeden en gezangen, en vooral door het gemeenschappelijk opdragen van het offer en het gemeenschappelijk deelnemen aan de tafel des Heren. Deze eenheid komt op een mooie wijze tot uiting door de gemeenschappelijke gebaren en lichaamshoudingen van de gelovigen.
De gelovigen mogen niet weigeren het volk van God met vreugde te dienen, telkens als hun gevraagd wordt om een bijzonder dienstwerk of een bijzondere taak in de viering te vervullen.