18 maart 2002
Aan het begin van de eucharistische liturgie worden de gaven die het Lichaam en het Bloed van Christus zullen worden, naar het altaar gebracht.
Eerst wordt het altaar of de tafel des Heren, het centrum van heel de eucharistische liturgie, Vgl. Concilium ter uitvoering van de Constitutie heilige liturgie, Instructie voor de uitvoering van de Constitutie over de heilige Liturgie, Inter Oecumenici (26 sept 1964), 91 Vgl. Congregatie voor de Riten, Over de Eredienst van de Eucharistie, Eucharisticum Mysterium (25 mei 1967), 24 in gereedheid gebracht waarbij het corporale, het kelkdoekje, het missaal en de kelk erop worden geplaatst, tenzij deze laatste op de credens wordt bereid.
Daarna worden de offergaven aangebracht: het verdient aanbeveling dat het brood en de wijn door de gelovigen worden aangeboden; de priester of de diaken neemt ze op een geschikte plaats in ontvangst om ze naar het altaar te brengen.
Hoewel de gelovigen het brood en de wijn die voor de liturgie bestemd zijn, niet meer, zoals vroeger, zelf meebrengen, behoudt de ritus om ze aan te bieden toch zijn geestelijke inhoud en uitdrukkingskracht.
Ook geld of andere giften die door de gelovigen voor de armen of voor de Kerk worden aangeboden of in de kerk verzameld, worden aanvaard; zij worden daarom op een geschikte plaats buiten de eucharistische tafel neergelegd.
Een gezang bij de offerande begeleidt de processie waarin de gaven worden aangebracht (vgl. nr. 37b); het gezang duurt minstens totdat de gaven op het altaar geplaatst zijn. De normen voor de wijze van zingen zijn dezelfde als die voor het gezang bij de intrede (vgl. nr. 48). Altijd kan een gezang de ritus bij de offerande begeleiden, ook zonder processie met de gaven.