18 maart 2002
Het symbolum moet door de priester samen met het volk gezongen of gezegd worden op de zondagen en hoogfeesten; het kan ook gezegd worden in bijzondere vieringen met een meer plechtig karakter.
Als het symbolum gezongen wordt, wordt het ingezet door de priester of eventueel door een cantor of door het koor; het wordt gezongen of door allen tegelijk of afwisselend door volk en koor.
Als het niet gezongen wordt, dient het gezegd te worden door allen samen of in twee koren die elkaar wederzijds antwoorden.