18 maart 2002
De diocesane bisschop, die beschouwd moet worden als de hogepriester van zijn kudde en van wie het leven van zijn gelovigen in Christus als het ware afkomstig en afhankelijk is, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 41 moet in zijn bisdom het liturgisch leven bevorderen, leiden en bewaken. In dit statuut wordt aan hem toevertrouwd: de regeling van de concelebratie (vgl. nrs. 202 en 374), het vaststellen van de normen betreffende de taak om de priester te dienen aan het altaar (vgl. nr. 107), betreffende het uitreiken van de heilige Communie onder beide gedaanten (vgl. nr. 283), betreffende het oprichten en inrichten van kerkgebouwen (vgl. nr. 291). Allereerst is het echter zijn taak de geest van de heilige liturgie bij de priesters, diakens en gelovigen te voeden.
Bovendien worden in het missaal ter plaatse enige aanpassingen aangeduid, die volgens de Constitutie over de heilige liturgie respectievelijk toekomen of aan de diocesane bisschop of aan de bisschoppenconferentie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 38.40 Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Supra nrs. 387, 388 - 393.