Paus Benedictus XVI - 22 december 2005
EXPERGISCERE HOMO - TOT DE ROMEINSE CURIE BIJ GELEGENHEID VAN HET UITWISSELEN VAN DE KERSTWENSEN 2005 | |||
► | Tweede Vaticaans Concilie: hermeneutiek van de continuïteit |
Niemand kan ontkennen dat in veel delen van de Kerk de ontvangst van het Concilie moeilijk is geweest, ook niet wanneer men op datgene, wat in deze jaren gebeurd is, niet de beschrijvingen wil leggen van de situatie van de kerk na het Concilies van Nicea, zoals de grote Kerkvader Basilius ons gegeven heeft. Hij vergelijkt de situatie met die van een slachtveld in een stormachtige nacht en zegt daarvan onder andere: "Het geweldige geschreeuw van degenen die zich elkaar bestrijden, het onverstandige gezwets, het schrille geluid van de aanhoudende alarmbellen, al datgene heeft bijna de gehele Kerk vervuld en met weglatingen of toevoegingen de juiste leer van de Kerk vervalst..." H. Basilius van Caesarea, Liber de Spiritu Sancto. XXX, 77; PG 32, 213 A; SCh 17bis, pag. 524
Wij willen dit dramatische beeld niet direct op de na-Concilaire periode toepassen, maar iets, van wat er gebeurd is, komt daarin wel tot uitdrukking. De vraag komt op, waarom de ontvangst van het Concilie in een groot deel van de Kerk zo moeilijk is geweest. Uiteindelijk hangt alles af van een correctie uitleg van het Concilie of - zoals we zouden zeggen - van een correcte hermeneutiek, van een juiste duiden en toepassing. Het probleem van de ontvangst komt voort uit het feit dat twee tegengestelde hermenutieken met elkaar geconfronteerd werden en strijdig zijn aan elkaar. De heeft verwarring gesticht, de andere heeft vrucht gedragen, wat in stilte gebeurde, maar wel steeds duidelijker zichtbaar werd en draagt nog steeds vrucht. Aan de ene kant is er een uitleg, die ik de "hermeneutiek van de discontinuïteit en van de breuk" wil noemen. Deze heeft niet zelden de medewerking van de massamedia en ook een deel van de modernde theologie heeft hier gebruik van gemaakt. Aan de andere kant is er de "hermeneutiek van de hervorming", die een vernieuwing van het ene subject Kerk, die de Heer ons geschonken heeft, doorvoert in een blijvende continuïteit. De Kerk is een subject dat met de tijd meegroeit en zich verder ontwikkelt, daarbij steeds zich zelf blijft, het Volk Gods als een subject op zijn weg. De hermeneutiek van de discontinuïteit heeft het risico een breuk tussen de voor-Concilaire en de na-Concilaire Kerk. Haar vertegenwoordigers stellen, dat de Concilieteksten op zich niet werkelijk de geest van het Concilie tot uitdrukking brengen. Zij zijn een resultaat van compromissen, die gesloten werden om de eenheid te herstellen, waarbij vele oude en intussen nutteloze zaken meegesleept werden en weer opnieuw bevestigd moesten worden. In deze compromissen komt echter niet de ware geest van het Concilie tevoorschijn, maar in het elan voor het nieuwe, dat in de teksten vervat ligt. Alleen in dit nieuwe elan ligt de ware geest van het Concilie en hier moet men op aansluiten en op die manier voortgaan. Alleen omdat de teksten de ware geest van het Concilie en zijn nieuwheid slechts onvolledig tot uitdrukking brengen, zou het noodzakelijk zijn moedig aan deze teksten voorbij te gaan en nieuwe ruimtes te zoeken, die de diepere, maar ook niet scherp omschreven doelstellingen van het Concilie tot uitdrukking brengen. Met één woord, men moet niet de Concilieteksten, maar haar geest volgen.
Door deze omstandigheden ontstaat natuurlijk een groot speelveld voor de vragen, hoe deze geest te omschrijven is en als gevog daarvan is er ruimte voor speculatie. Daardoor is er al van het begin een verkeerd begrip van wat het wezen van wat een Concilie is. Het wordt zo tot een soort grondwetgevende vergadering beschouwd die een oude grondwet buiten werking kan stellen en een nieuwe daarvoor in de plaats stelt. Een grondwetgevende vergadering heeft echter een opdrachtgever en moet door deze opdrachtgever, het volk dus,waarvoor de grondwet dient, geratificeerd worden. Maar de Concilievaders hadden echter niet een dergelijke opdracht en niemand heeft ooit hen deze opdracht gegeven. Er kon ook niemand hun die geven, omdat de eigenlijke kerkelijke grondwet van de Heer komt, en zij is ons gegeven geworden, opdat wij het eeuwige leven zouden bereiken en uit dit perspectief ook het leven in de tijd en de tijd zelf verlichtend. De Bisschoppen zijn door het Sacrament, dat ze ontvangen hebben, bewaarders van de gaven van de Heer. Zij zijn "beheerders van het geheim van de Heer" (1 Kor. 4, 1); als zodanig moeten zij "trouw en verstandig" Vgl. Lc. 12, 41-48 bevonden worden. Dit betekent, dat zij de gaven van de Heer op een juiste manier moeten beheren, opdat het niet in het verborgene blijft, maar vrucht draagt en de Heer aan het einde tot de beheerders kan zeggen: "Omdat gij trouw zijt geweest met het kleinste zal ik u een grotere opgave geven" Vgl. Mt. 25, 14-30 Vgl. Lc. 19, 11-27 . In deze Bijbelse gelijkenis wordt de dynamiek van de trouw beschreven, die voor de dienst van de Heer van belang is, en hierin wordt duidelijk, hoe in een Concilie de dynamiek en de trouw één moeten zijn.
Men kan zeggen dat zich drie probleemgebieden gevormd hebben, die nu, ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie, op een antwoord wachtten.
Men moet leren te accepteren dat bij dergelijke beslissingen, waarbij alleen basisprincipes een blijvend aspect vormen, deze zelf op de achtergrond blijven, maar waarbij beslissingen wel op haar gebaseerd zijn. De concrete omstandigheden, die van de historische situaties afhangen en daarom aan verandering onderhevig kunnen zijn, zijn daarom niet op dezelfde wijze blijvend. Zo kunnen de principiële basisbeslissingen hun geldigheid behouden, terwijl de wijze waarop ze toegepast worden kunnen veranderen naargelang nieuwe omstandigheden zich voordoen. Zo wordt bijvoorbeeld de godsdienstvrijheid, wanneer zij tot uitdrukking brengt dat de mens niet in staat is de waarheid te vinden en tengevolge daarvan het relativisme de rang van wet geeft, van het niveau van een maatschappelijke en historische noodzakelijkheid op een haar niet passend niveau van de metafysiek verheven en zo haar ware zin ontnomen. Dat heeft tot gevolg dat zij door diegenen, die geloven dat de mens in staat is de waarheid van God te kennen en op basis van de in de waarheid vervatte waardigheid aan deze bevestiging gebonden zijn, niet geaccepteerd kan worden. Iets geheel anders is het de godsdienstvrijheid als noodzakelijk te beschouwen voor het menselijk samenleven of ook als gevolg van het feit, dat de waarheid niet van buiten af opgedrongen kan worden, maar dat de mens het zich door een proces van innerlijke overtuiging eigen kan maken. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft met het decreet over de godsdienstvrijheid een wezenlijk grondprincipe van de moderne staat erkend en overgenomen en tegelijk een diep verankerd erfenis van de Kerk weer opgepakt. Die mag weten, dat dit volledig in overeenstemming is met de leer van Jezus Vgl. Mt. 22, 21 , evenals met de Kerk van de martelaren, met de martelaren van alle tijden.
De vroege Kerk heeft met grote vanzelfsprekendheid voor de keizer en voor de politieke verantwoordelijken gebeden, omdat zij dit als hun verplichting beschouwden Vgl. 1 Tim. 2, 2 ; hoewel zij voor de keizeer baden, hebben zij toch geweigerd hem te aanbidden en hebben daarmee zeer duidelijk de staatsreligie afgewezen. De martelaren van de vroege Kerk zijn voor hun geloof in de God gestorven, die Zich in Jezus Christus heeft geopenbaard en daarmee zijn ze ook voor de gewetensvrijheid en voor de vrijheid, het eigen geloof te belijden, gestorven. Het is een belijdenis, die door geen staat afgedwongen kan worden, die men echter alleen maar door de genade van God in de vrijheid van het eigen geweten zich eigen kan maken. Een missionaire Kerk, die zich verplicht weet haar boodschap aan alle volkeren te verkondigen, moet zich zonder meer inzetten voor de godsdienstvrijheid. Zij wil de gave van de waarheid, die voor alle mensen beschikbaar is, doorgeven en verzekerd daarmee tegelijkertijd de volkeren en regeringen niet hun identiteit en cultuur te willen vernietigen. Integendeel, zij geeft antwoord op datgene waar ze in hun binnenste op wachten - een antwoord, die de veelheid van culturen niet vernietigd, maar de eenheid onder de mensen en daarmee ook de vrede onder de volkeren vergroot.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft met de hernieuwde definitie van de verhouding tussen het geloof van de Kerk en bepaalde basiselementen van het moderne denken, enige, in het verleden gemaakte beslissingen, heroverwogen en ook gecorrigeerd, maar ondanks deze schijnbare discontinuïteit heeft zij haar ware natuur en haar identiteit bewaard en verdiept. De Kerk was en is voor en na het Concilie dezelfde ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk, die zich op weg weet door de tijden. Zij "trekt voort op haar pelgrimstocht te midden van de vervolgingen van de wereld en de vertroostingen van God" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8. Wanneer iemand verwacht had, dat het principiële "ja" tegen het moderne alle spanningen zou laten varen en zo de verwachtte "openstelling tegenover de wereld" alles in de zuivere harmonie zou veranderen, dan heeft hij de innerlijke spanningen en ook de tegenspraak binnen het moderne onderschat. Het heeft geleid tot een gevaarlijke onderschatting van de zwakte van de menselijke natuur, die van alle eeuwen is en door iedere historische context een bedreiging vormt voor wat de weg van de mens voorstelt. Deze gevaren zijn door de beschikbaarheid van nieuwe mogelijkheden en door de nieuwe macht die de mensen over de materie en over zichzelf heeft niet verdwenen, maar integendeel, zij nemen nieuwe vormen aan. Als we naar de huidige geschiedenis kijken zien we dit duidelijk. Ook in onze tijd blijft de Kerk een "teken van tegenspraak" (Lc. 2, 34). Deze titel heeft Paus Johannes Paulus II niet zonder reden gebruikt toen hij in 1976, als kardinaal, de meditaties hield voor Paus Paulus VI en de Romeinse Curie. Het kon niet de bedoeling van het Concilie zijn, deze tegenspraak van het Evangelie met de gevaren en dwalingen van de mensen op te heffen. Zonder twijfel wilde het juist de tegenstellingen wegnemen die gebaseerd zijn op dwalingen of overbodig waren, om onze wereld de eisen van het Evangelie in zijn gehele grootsheid en duidelijkheid te tonen. De stap, die het Concilie gezet heeft, om een handreiking te doen naar het moderne en die ten onrechte als "opening tegenover de wereld is aangegeven", behoort uiteindelijk tot het nooit eindigende probleem van de verhoudingen van geloof en rede, dat steeds weer nieuwe vormen aanneemt. De situatie, waarvoor het Concilie zich geplaatst zag, kan men zonder meer vergelijken met gebeurtenissen in vroegere perioden. De H. Petrus heeft in zijn eerste Brief de Christenen opgeroepen bereid te zijn iedereen een antwoord ("apo-logia") te geven, die naar de "logos" van de basis van het geloof vragen Vgl. 1 Pt. 3, 15 . Dat betekent, dat het Bijbelse geloof met de Griekse cultuur in gesprek is gegaan, een band met haar is aangegaan en door haar betekenis heeft moeten leren, wat zowel de verschillen zijn, maar ook waar de raakpunten en affiniteiten met hen bevindt in de door God gegeven rede te herkennen. Toen in de 13e eeuw door de Joodse en Arabische filosofen het gedachtegoed van Aristoteles in aanraking kwam met het Middeleeuwse Christendom, dat in de traditie van Plato stond, en geloof en rede gevaar liepen in een onoverkoombare tegenspraak op elkaar af te stevenen, was het vooral de H. Thomas van Aquino die het samenbrengen van geloof en de Aristotelische filosofie als bemiddelaar op zich genomen heeft en zo het geloof in een positieve verhouding bracht met de vormen van de argumentaties van de rede, zoals die in zijn tijd heersten. De moeilijke dialoog tussen de moderne rede en het Christelijk geloof, dat met het proces tegen Galileï in het begin onder een slecht gesternte begonnen was, kende natuurlijk diverse fases, maar met het Tweede Vaticaans Concilie kwam het moment, waarop het doordenken op een bredere basis noodzakelijk was geworden. Haar inhoud is in de Concilieteksten natuurlijk alleen in grote trekken aangegeven, maar de richting is wel wezenlijk aangegeven, zodat de dialoog door kan gaan, en wel met grotere openheid van geest, maar ook met de duidelijke onderscheiding van de geesten, hetgeen de wereld terecht op het moment van ons verwacht. Daarom kunnen we met grote dankbaarheid terugkijken op het Tweede Vaticaans Concilie. Wanneer we het met behulp van de goede hermeneutiek lezen en ontvangen, dan kan het een grote kracht zijn voor de steeds noodzakelijke vernieuwing van de Kerk en steeds meer tot een dergelijke kracht worden.