Zo worden wij er toe gebracht na te denken over de instelling van de Eucharistie tijdens het Laatste Avondmaal. Dat voltrok zich in de context van een rituele maaltijd die de gedachtenis vormde van het stichtingsgebeuren van het volk Israël: de bevrijding uit de slavernij van Egypte. Deze rituele maaltijd, verbonden met het offeren van lammeren
Vgl. Ex. 12, 1-28.43-51
, was gedachtenis van het verleden, maar tegelijkertijd ook profetische gedachtenis, dat wil zeggen: aankondiging van een toekomstige bevrijding. Het volk had namelijk ervaren dat die bevrijding niet definitief was geweest, want zijn geschiedenis was nog te zeer getekend door slavernij en zonde. De gedachtenis van de oude bevrijding liep uit op de vraag en het verlangen naar een diepgaander, radicaler, omvattender en uiteindelijker heil. Het is in deze context dat Jezus de nieuwheid inbrengt van zijn gave. In het gebed van lofprijzing, de
Bekarah, dankt Hij de Vader niet alleen voor de grote gebeurtenissen uit de voorbije geschiedenis, maar ook voor de eigen "verheffing". Als Hij het Sacrament van de Eucharistie instelt, anticipeert Jezus op het Offer van het Kruis en de overwinning van de verrijzenis, en neemt deze daarin op. Tegelijkertijd openbaart Hij zich als het ware Offerlam, dat vanaf de grondlegging der wereld in het plan van de Vader was voorzien, zoals te lezen staat in de
Eerste Brief van Petrus Vgl. 1 Pt. 1, 18-20
. Door zijn gave in deze context te plaatsen laat Jezus de heilsbetekenis zien van zijn dood en verrijzenis, een mysterie dat zo tot een werkelijkheid wordt die geschiedenis en heel de kosmos vernieuwt. De instelling van de Eucharistie toont inderdaad hoe die op zich gewelddadige en absurde dood, in Jezus tot uiterste liefdesdaad is geworden en tot definitieve bevrijding van heel de mensheid uit het kwaad.