
Paus Benedictus XVI - 4 maart 2007
Beste broeders en zusters,
Op de tweede zondag van de Veertigdagentijd, die het vandaag is, onderstreept de evangelist Lucas dat Jezus de berg op ging "om te bidden" (Lc. 9, 28), samen met de apostelen Petrus, Jacobus en Johannes en "terwijl Hij aan het bidden was", voltrok zich het lichtrijk mysterie van zijn gedaanteverandering.
De berg op gaan, heeft voor de drie Apostelen dan ook willen zeggen: betrokken raken in het gebed van Jezus, die zich dikwijls terugtrok in gebed, vooral vroeg in de morgen en na zonsondergang, en soms gedurende heel de nacht. Maar alleen die keer, op de berg, wilde Hij aan zijn vrienden het innerlijk licht laten zien dat Hem vervulde als Hij aan het bidden was: zijn gelaat - lezen we in het Evangelie - straalde van licht en zijn kleren lieten de glans doorschijnen van de goddelijke Persoon van het vleesgeworden Woord Vgl. Lc. 9, 29 .
Sterker nog: Christus gaat juist dieper in deze zending binnen, door met heel zijn wezen de wil van de Vader aan te hangen, en Hij laat ons zien dat het ware gebed er juist in bestaat onze wil te verenigen met die van God. Voor een christen betekent bidden dan ook niet een ontsnappen aan de werkelijkheid en aan de verantwoordelijkheden die deze met zich meebrengt, maar deze ten diepste op zich nemen, vertrouwend op de trouwe en onuitputtelijke liefde van de Heer.
Daarom is de waarheidstoets van de gedaanteverandering paradoxalerwijze de doodstrijd in Getsemane Vgl. Lc. 22, 39-46 . Bij het naderen van zijn lijden zal Jezus er doodsangst om voelen en zal Hij zich overgeven aan de goddelijke wil; op dat moment zal zijn gebed het onderpand zijn van het heil voor ons allen. Christus zal immers de hemelse Vader smeken "Hem uit de dood te redden" en - zo schrijft de auteur van de brief aan de Hebreeën, "om zijn vroomheid is Hij verhoord" (Hebr. 5, 7). Van deze verhoring is de verrijzenis het bewijs.