
H. Paus Johannes Paulus II - 29 mei 1982
Mijn dierbare broeders en zusters van de Anglicaanse Gemeenschap 'die ik liefheb en naar wie ik verlang' (Fil. 4, 1), hoe blij ben ik vandaag rechtstreeks tot u te kunnen spreken in deze grote kathedraal! Dit gebouw zelf is een welsprekend getuigenis zowel van onze lange jaren met een gemeenschappelijke erfenis en van de droevige jaren van scheiding die volgden. Onder dit gewelf onderging de heilige Thomas Becket de marteldood. Hier roepen wij ons Augustinus voor de geest en Dunstan en Anselmus en al die monniken die zo'n ijverige dienst in deze kerk bewezen. De grote gebeurtenissen van de heilsgeschiedenis worden opnieuw verteld in de oude gebrandschilderde ramen boven ons. En wij hebben hier het handschrift van de evangeliën vereerd, dat dertienhonderd jaar geleden van Rome naar Canterbury werd gezonden. Aangemoedigd door het getuigenis van zovelen, die door de eeuwen heen hun geloof in Jezus Christus hebben beleden - dikwijls ten koste van hun eigen leven - een offer dat ook vandaag van niet weinigen wordt gevraagd, zoals de nieuwe kapel welke wij zullen bezoeken, ons in herinnering brengt - doe ik op deze heilige plaats een beroep op u, op al mijn medechristenen en vooral de leden van de Kerk van Engeland en de leden van de Anglicaanse Gemeenschap over heel de wereld, de verplichting te aanvaarden waartoe aartsbisschop Runcie en ik ons vandaag opnieuw tegenover u verbinden. Deze verplichting is te bidden en te werken voor de verzoening en kerkelijke eenheid overeenkomstig de geest en het hart van onze Verlosser Jezus Christus.