Paus Benedictus XVI - 14 februari 2007
Beste broeders en zusters,
vandaag zijn we gekomen bij het einde van onze rondgang langs de getuigen van het christendom tijdens zijn geboorte-uur, zoals deze in de nieuwtestamentische geschriften worden vermeld. Het laatste stukje van deze eerste rondgang gebruiken we om aandacht te schenken aan de vele vrouwenfiguren die een werkdadige en kostbare rol hebben vervuld bij de verspreiding van het Evangelie. Hun getuigenis mag niet vergeten worden, zoals Jezus zelf gezegd heeft over de vrouw die kort voor zijn Lijden zijn hoofd zalfde: "Voorwaar, Ik zeg u: waar ook ter wereld deze Blijde Boodschap verkondigd zal worden, zal tevens ter herinnering aan haar verhaald worden wat zij gedaan heeft" (Mt. 26, 13)(Mc. 14, 9). De Heer wil dat deze getuigen van het Evangelie, deze figuren die er toe bijgedragen hebben dat het geloof in Hem toenam, gekend worden en dat de herinnering aan hen in de Kerk levend gehouden wordt. Historisch gezien kunnen we, wat betreft de rol van de vrouwen in het primitieve Christendom, onderscheid maken tussen de rol die zij hadden tijdens het aardse leven van Jezus en de rol die zij vervulden in de wederwaardigheden van de eerste generatie van christenen.
Van veel meer betekenis voor ons onderwerp zijn die vrouwen die een actieve rol hebben gespeeld in het kader van de zending van Jezus. Natuurlijk gaan de gedachten daarbij op de eerste plaats naar de Maagd Mara, die met haar geloof en met haar werk als moeder op een unieke wijze meegewerkt heeft aan onze verlossing, zozeer dat Elisabeth haar "gezegend onder de vrouwen" (Lc. 1, 42) kon noemen en er aan toevoegde: "zalig zij die geloofd heeft" (Lc. 1, 45). Leerling geworden van de Zoon, liet Maria in Kana haar volledige vertrouwen in Hem zien Vgl. Joh. 2, 5 en volgde zij Hem tot onder het Kruis, waar zij van Hem een zending ontving als moeder voor al zijn leerlingen van alle tijden, vertegenwoordigd in Johannes Vgl. Joh. 19, 25-27 .
We hebben veeleer aan de heilige Paulus een uitvoeriger documentatie te danken met betrekking tot de waardigheid en de kerkelijke rol van de vrouw. Hij gaat uit van het fundamentele beginsel volgens welk voor de gedoopten er "geen Jood of Griek meer is, geen slaaf of vrije, geen man en vrouw". De reden daarvoor is dat wij "allen één zijn in Christus Jezus" (Gal. 3, 28), dat wil zeggen allen delen in dezelfde basiswaardigheid, hoewel eenieder met specifieke taken Vgl. 1 Kor. 12, 27-30 .
De apostel aanvaardt het als iets normaals dat de vrouw kan "profeteren" (1 Kor. 11, 5), dat wil zeggen: openlijk zich kan uitspreken onder de invloed van de Geest, mits het tot opbouw is van de gemeenschap en waardig gebeurt. Daarom dient de volgende bekende aansporing, dat "de vrouwen in de bijeenkomst moeten zwijgen", veeleer te worden gerelativeerd. Het daaruit volgende, veel bediscussieerde probleem van de relatie tussen het eerste woord - de vrouwen kunnen in de bijeenkomst profeteren - en het andere - ze mogen niet spreken -, het probleem dus van de relatie tussen deze twee klaarblijkelijk elkaar tegensprekende aanwijzingen, dat laten we aan de exegeten over. Hier staat het niet ter discussie.
Verleden woensdag hebben we de gestalte van Paus Benedictus XVI - Audiëntie
HH. Priscilla en Aquila
(7 februari 2007) ontmoet, de echtgenote van Aquila, die in twee gevallen verrassenderwijs vóór haar man wordt genoemd Vgl. Hand. 18, 18
Vgl. Rom. 16,3
: de een zowel als de ander worden overigens uitdrukkelijk door Paulus gekwalificeerd als zijn sun-ergoús, zijn "medewerkers" (Rom. 16, 3).
Nog enkele andere opmerkelijke dingen moeten niet veronachtzaamd worden. Zo moet bijvoorbeeld nota genomen worden van het feit dat de Brief aan Filemon door Paulus in werkelijkheid ook aan een vrouw gericht wordt die "Apfia" heet Vgl. Filem. 2 Latijnse en Syrische vertalingen van de Griekse tekst voegen aan de naam "Apfia" de benaming "liefste zuster" Vgl. Filem. 2 toe en men moet zeggen dat zij in de gemeenschap van Kolosse een belangrijke plaats moet hebben ingenomen; in ieder geval is zij de enige vrouw die door Paulus onder de geadresseerden genoemd wordt van een brief van hem.
Elders noemt de Apostel een zekere "Phoebe", gekwalificeerd als diakonos van de Kerk van Kenchreeën, het havenstadje ten Oosten van Korinte Vgl. Rom. 16, 1-2 . Hoewel die titel in die tijd nog niet de betekenis heeft van een specifiek ambt van het hiërarchische type, drukt hij wel een ware en eigen uitoefening van verantwoordelijkheid uit van deze vrouw ten gunste van die christengemeenschap. Paulus beveelt aan, haar hartelijk te ontvangen en haar bij te staan "in alle zaken waarin zij uw hulp nodig heeft", en hij voegt er aan toe: "zelf is zij voor velen, ook voor mij, een beschermster geweest".
In zijn brief herinnert Paulus in dezelfde context in fijngevoelige bewoordingen aan namen van andere vrouwen: aan een zekere Maria, vervolgens, naast Julia, bovendien aan Tryfena, Tryfosa, en de "geliefde" Persis, van wie hij openlijk schrijft dat ze zich "veel moeite gegeven hebben in de Heer" (Rom. 16, 6.12..15), waarmee hij hun sterke kerkelijke inzet onderstreept. In de Kerk van Filippi tenslotte moeten zich twee vrouwen hebben onderscheiden die "Evodia en Syntyche" heetten (Fil. 4, 2): uit het feit dat Paulus hen oproept tot wederzijdse eensgezindheid kan worden opgemaakt dat de twee vrouwen een belangrijke taak in die gemeenschap vervulden.
Kortom, de geschiedenis van het christendom zou heel anders gelopen zijn als er niet de edelmoedige bijdrage van veel vrouwen geweest was. Het is om deze reden dat, zoals mijn vereerde en dierbare Voorganger Johannes Paulus II in zijn Apostolische Brief "H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Mulieris Dignitatem
Over de waardigheid en de roeping van de vrouw
(15 augustus 1988)" heeft gezegd, "de Kerk dank brengt voor alle vrouwen en voor iedere vrouw ... De Kerk brengt dank voor alle uitingen van het vrouwelijke 'genie' welke zich in de loop van de geschiedenis onder alle volken en naties hebben voorgedaan; zij dankt voor alle charisma's die de heilige Geest in de geschiedenis van het Volk van God aan de vrouwen schenkt, voor alle overwinningen die zij aan hun geloof hoop en liefde te danken heeft: zij dankt voor al de vruchten van de vrouwelijke heiligheid" H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 31.
Zoals men ziet: de lof geldt de vrouwen in de loop van de geschiedenis van de Kerk en wordt uitgedrukt in naam van heel de kerkelijke gemeenschap. Ook wij verenigen ons met deze waardering en danken de Heer, dat Hij zijn Kerk leidt, van generatie op generatie, en zich daarbij zonder onderscheid laat helpen door mannen zowel als vrouwen die hun geloof en hun Doopsel vruchtbaar weten te maken voor het welzijn van het hele Lichaam dat de Kerk is, tot groter glorie van God.