H. Paus Johannes Paulus II - 18 mei 1998
Om het geloof van de katholieke Kerk te beschermen tegen dwalingen opkomend van de kant van sommige christengelovigen, vooral van hen die de wetenschappen van de heilige theologie bestuderen, hebben Wij van wie het de eerste taak is de broeders in het geloof te bevestigen Vgl. Lc. 22, 32
, het zeer noodzakelijk geoordeeld, dat in de tekst van het geldend Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) (CIC) en van het geldend Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) (CCEO) normen worden toegevoegd, waarin uitdrukkelijk de plicht wordt opgelegd om de waarheden te bewaren die door het leergezag van de Kerk definitief voorgehouden zijn, met vermelding tevens van de canonieke sancties die op deze materie betrekking hebben.
Reeds vanaf de eerste eeuwen tot op de huidige dag belijdt de Kerk aangaande het geloof in Christus en zijn verlossingsmysterie waarheden die later in geloofssymbola verzameld zijn; tegenwoordig zijn namelijk het Geloofsbelijdenis
Twaalf artikelen van het geloof
Geloofsbelijdenis volgens de Romeinse doopritus
(31 juli 381) of het 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381) algemeen bekend en worden door de christengelovigen uitgesproken tijdens plechtige en feestelijke misvieringen.
Dit 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381) is opgenomen in de door de Congregatie voor de Geloofsleer verder uitgewerkte Geloofsbelijdenis. Congregatie voor de Geloofsleer, Geloofsbelijdenis en eed van trouw bij de aanvaarding van een ambt uit te oefenen in naam van de Kerk (9 jan 1989) Bepaalde gelovigen hebben de bijzondere verplichting deze uit te spreken bij de aanvaarding van sommige ambten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het dieper onderzoek inzake waarheden van geloof en zeden, of die verbonden zijn met een bijzondere macht in het bestuur van de Kerk. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 833
De Geloofsbelijdenis, naar behoren voorafgegaan door het 1e Concilie van Constantinopel
Credo van Nicea - Constantinopel
(31 juli 381), bevat ook drie stellingen of paragrafen die de bedoeling hebben om de waarheden van het katholiek geloof uiteen te zetten welke door de Kerk, onder leiding van de heilige Geest die de “leidsman naar de volle waarheid zal zijn” (Joh. 16, 13), in de loop der tijden dieper onderzocht zijn of moeten worden. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 747. § 1 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 595. § 1
De eerste paragraaf, welke luidt “Eveneens geloof ik met vast geloof alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverd woord van God, en wat door de Kerk hetzij door een plechtig oordeel hetzij door het gewoon en universeel leergezag als van Godswege geopenbaard te geloven voorgehouden wordt”, Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 15 bevestigt dit dienovereenkomstig en heeft haar voorschrift in de universele wetgeving van de Kerk in canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) van het Wetboek van Canoniek Recht Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 750. “Met goddelijk en katholiek geloof moet geloofd worden alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverd woord van God, namelijk in het ene geloofsgoed dat aan de Kerk toevertrouwd is en dat tegelijk zoals van Godswege geopenbaard voorgehouden wordt, hetzij door het plechtig leergezag van de Kerk hetzij door het gewoon en universeel leergezag, dat zeker ook door het gemeenschappelijk aanvaarden van de christengelovigen onder leiding van het heilig leergezag tot uiting gebracht wordt; derhalve zijn allen verplicht welke leerstellingen dan ook te mijden die hiermee in strijd zijn.” en canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) van het Wetboek van Canones van de Oosterse Kerken. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 598. “Met goddelijk en katholiek geloof moet geloofd worden alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverd woord van God, namelijk in het ene geloofsgoed dat aan de Kerk toevertrouwd is en dat tegelijk als van Godswege geopenbaard voorgehouden wordt, hetzij door het plechtig leergezag van de Kerk hetzij door het gewoon en universeel leergezag, dat zeker ook door het gemeenschappelijk aanvaarden van de christengelovigen onder leiding van het heilig leergezag tot uiting gebracht wordt; derhalve zijn allen verplicht welke leerstellingen dan ook te mijden die hiermee in strijd zijn.”
De derde paragraaf, luidend “Bovendien aanvaard ik met religieuze volgzaamheid van wil en verstand de leerstellingen die hetzij de Paus hetzij het Bisschoppencollege naar voren brengen wanneer zij hun authentiek leergezag uitoefenen, ook al hebben zij niet de bedoeling deze bij definitieve act af te kondigen”, Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog, Donum Veritatis (24 mei 1990), 16 heeft haar plaats in canon 752 van het Wetboek van Canoniek Recht Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 752. “Weliswaar geen geloofsinstemming maar wel een religieuze volgzaamheid van verstand en wil moet betracht worden ten overstaan van een leer die hetzij de Paus hetzij het Bisschoppencollege inzake geloof of zeden naar voren brengen, wanneer zij hun authentiek leergezag uitoefenen, ook al hebben zij niet de bedoeling deze bij definitieve act af te kondigen; bijgevolg dienen christengelovigen ervoor te zorgen om te mijden wat met deze leer niet strookt.” en in canon 599 van het Wetboek van Canones van de Oosterse Kerken. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 599. “Weliswaar geen geloofsinstemming maar wel een religieuze volgzaamheid van verstand en wil moet betracht worden ten overstaan van een leer die hetzij de Paus hetzij het Bisschoppencollege inzake geloof of zeden naar voren brengen, wanneer zij hun authentiek leergezag uitoefenen, ook al hebben zij niet de bedoeling deze bij definitieve act af te kondigen; bijgevolg dienen christengelovigen ervoor te zorgen dat zij mijden wat met deze leer niet strookt.”
Daarom hebben wij op grond van deze noodzaak na rijp beraad besloten deze lacune in de universele wetgeving op de volgende wijze op te vullen:
A.
Canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) van het Wetboek van Canoniek Recht zal voortaan twee paragrafen bevatten, waarvan de eerste bestaat uit de tekst van de geldende canon en de tweede een nieuwe tekst krijgt, zodat canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) als volgt zal luiden:Canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) –§ 1. Met goddelijk en katholiek geloof moet geloofd worden alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverd woord van God, namelijk in het ene geloofsgoed dat aan de Kerk toevertrouwd is en dat tegelijk als van Godswege geopenbaard voorgehouden wordt, hetzij door het plechtig leergezag van de Kerk hetzij door het gewoon en universeel leergezag, dat zeker ook door het gemeenschappelijk aanvaarden van de christengelovigen onder leiding van het heilig leergezag tot uiting gebracht wordt; derhalve zijn allen verplicht welke leerstellingen dan ook te mijden die hiermee in strijd zijn.
§ 2. Ook moeten vast aanvaard en behouden worden alle uitspraken en elke uitspraak afzonderlijk die met betrekking tot de leer over geloof en zeden door het leergezag van de Kerk definitief worden gedaan, welke namelijk vereist zijn om dit geloofsgoed heilig te bewaren en getrouw uit te leggen; wie deze definitief te houden uitspraken afwijst, gaat derhalve in tegen de leer van de katholieke Kerk.
In canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), 1o van het Wetboek van Canoniek Recht dient dienovereenkomstig de verwijzing naar canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) toegevoegd te worden, zodat deze canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) voortaan als volgt luidt:Canon Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) –Met een rechtvaardige straf dient gestraft te worden:
1o degene, die naast het geval waarover in can. Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), een leer verkondigt die door de Paus of door een Oecumenisch Concilie veroordeeld is, of een leer waarover in can. Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) of in can. Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) hardnekkig afwijst en zijn mening na een vermaning door de Apostolische Stoel of de Ordinaris niet herroept;2o degene die anderszins niet gehoorzaamt aan de Apostolische Stoel, de Ordinaris of de Overste die iets op wettige wijze voorschrijft of verbiedt, en na een vermaning in de ongehoorzaamheid volhardt.
B.
Canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) van het Wetboek van Canones van de Oosterse Kerken zal voortaan twee paragrafen kennen, waarvan de eerste bestaat uit de tekst van de geldende canon en de tweede een nieuwe tekst krijgt, zodat canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) als volgt luidt:Canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) –§ 1. Met goddelijk en katholiek geloof moet geloofd worden alles wat vervat is in het geschreven of overgeleverd woord van God, namelijk in het ene geloofsgoed dat aan de Kerk toevertrouwd is en dat tegelijk als van Godswege geopenbaard voorgehouden wordt, hetzij door het plechtig leergezag van de Kerk hetzij door het gewoon en universeel leergezag, dat zeker ook door het gemeenschappelijk aanvaarden van de christengelovigen onder leiding van het heilig leergezag tot uiting gebracht wordt; derhalve zijn allen verplicht welke leerstellingen dan ook te mijden die hiermee in strijd zijn.
§ 2. Ook moeten vast aanvaard en behouden worden alle uitspraken en elke uitspraak afzonderlijk die met betrekking tot de leer over geloof en zeden door het leergezag van de Kerk definitief worden gedaan, welke namelijk vereist zijn om dit geloofsgoed heilig te bewaren en getrouw uit te leggen; wie deze definitief te houden uitspraken afwijst, gaat derhalve in tegen de leer van de katholieke Kerk.
In canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) van het Wetboek van Canones van de Oosterse Kerken dienen dienovereenkomstig de woorden toegevoegd te worden die betrekking hebben op canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), zodat deze canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) voortaan als volgt luidt:Canon Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) –§ 1. Wie een of andere waarheid afwijst die met goddelijk en katholiek geloof geloofd moet worden of haar in twijfel trekt of het christelijk geloof in het geheel afwijst en na op wettige wijze vermaand te zijn, niet tot inkeer komt, dient als ketter of afvallige met een grotere excommunicatie gestraft te worden; een clericus kan bovendien met andere straffen gestraft worden, afzetting niet uitgesloten.
§ 2. Behalve deze gevallen dient met een aangepaste straf gestraft te worden degene die hardnekkig een leer afwijst die door de Paus of het Bisschoppencollege, hun authentiek leergezag uitoefenend, als definitief te houden voorgehouden wordt of vasthoudt aan een leer die als een dwaling veroordeeld is, en die na op wettige wijze vermaand te zijn, niet tot inkeer komt.
Wij bevelen dat al wat door Ons in deze motu proprio gegeven apostolische Brief beslist is, rechtskracht heeft en gelding heeft, en schrijven voor dit in te voegen in de universele wetgeving van de katholieke Kerk, respectievelijk in het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) en in het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991), zoals boven aangegeven is, ongeacht alles wat hiermee in strijd is.
Gegeven te Rome, bij St. Pieter, op de achttiende dag van de maand mei 1998, in het twintigste jaar van Ons Pontificaat.
Paus Johannes Paulus II