"In landen die van oudsher christelijk zijn, maar soms ook in de jongere Kerken, hebben hele groepen gedoopten de levende geloofszin verloren of beschouwen zich zelfs niet meer als leden van de Kerk en leiden een bestaan dat ver afstaat van Christus en zijn evangelie. In dit geval is er een ‘nieuwe evangelisatie’ of ‘herevangelisatie’ nodig."2 De nieuwe evangelisatie betekent dus op de eerste plaats een moederlijke reactie van de Kerk op het verzwakt geloof en het in het bewustzijn van veel van haar zonen en dochters vervagen van de zedelijke eisen van het christelijk leven. Als burgers in een wereld die onverschillig staat tegenover godsdienst leiden vele gedoopten feitelijk een bestaan van godsdienstige en morele onverschilligheid, dat ver afstaat van het Woord en de sacramenten die voor het leven als christen wezenlijk zijn. Maar daarnaast zijn er vele anderen die weliswaar uit christelijke ouders geboren en misschien zelfs gedoopt zijn, maar de grondslagen missen van het geloof en in feite een van God vervreemd leven leiden. Met grote genegenheid ziet de Kerk hen aan, en met name jegens hen gevoelt zij de dringende plicht hen binnen te voeren in de kerkelijke gemeenschap, waar zij door de genade van de heilige Geest weer Jezus Christus en de Vader zullen ontdekken.
Naast haar streven naar nieuwe evangelisatie, die weer het licht van het geloof in het geweten van veel christenen tot leven moet wekken en in de samenleving de blijde boodschap van het heil moet doen weerklinken, is de Kerk zich heel sterk bewust van haar verantwoordelijkheid voor de permanente zending ad gentes, dat wil zeggen het recht en de plicht om het evangelie te brengen aan alle mensen die Christus nog niet kennen en geen deel hebben aan zijn heilbrengende gaven. Meer dan ooit zijn in onze dagen voor de Kerk als moeder en lerares de missio ad gentes en de nieuwe evangelisatie onverbrekelijk verbonden met de opdracht om te onderrichten, te heiligen en alle mensen tot de Vader te brengen. Ook vurige christenen – het zijn er velen – hebben behoefte aan vriendelijke en aanhoudende bemoediging om te streven naar de heiligheid waartoe ze door God en de Kerk geroepen worden. Dat is in wezen hetgeen de nieuwe evangelisatie beweegt.
Terwijl iedere gelovige christen, ieder lid van de Kerk zich aangesproken zou moeten voelen door deze gemeenschappelijke en dringende verantwoordelijkheid, geldt dit in het bijzonder voor de priesters die speciaal gekozen, gewijd en uitgezonden zijn om de aanwezigheid in deze tijd duidelijk te maken van Christus, wiens waarachtige vertegenwoordiger en bode zij worden.3 De priesters, wereldheren zowel als religieuzen, moeten daarom geholpen worden om persoonlijk de "primaire pastorale taak van de nieuwe evangelisatie"4 op zich te nemen, en om in het licht van deze opgave opnieuw te ontdekken dat God van hen vraagt het hun toevertrouwde deel van het volk van God te dienen als leraars van het Woord, bedienaars van de sacramenten en geestelijke herders van de kudde.