Antonius M. Kard. Javierre Ortas - 25 maart 1994
Het opnemen van riten en gebaren, die in een bepaalde streek in gebruik zijn, in de ritualen voor de christelijke initiatie, het huwelijk en de uitvaart, is een stap in de inculturatie, die reeds in de Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) werd aangegeven. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 75.77.81 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Orde van dienst voor het catechemunaat, Ordo initiationis christianae adultorum (6 jan 1972), 30-31.79-81.88-89 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Het Huwelijk, Ordo celebrandi Matrimonium (19 mrt 1969), 41-44 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Orde van dienst voor de uitvaartliturgie, Ordo Exsequiarum (15 aug 1969), 21-22 Toch kan deze opname soms ertoe leiden dat in de ogen van de gelovigen de waarachtigheid van de christelijke ritus en de uiting van het geloof gemakkelijk verzwakt worden. Daarom dient het overnemen van de traditionele gebruiken gepaard te gaan met een proces van zuivering en – indien nodig – zelfs met een breuk. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de kerstening van heidense feesten of heilige plaatsen, het aan priesters verlenen van gezagstekenen, die voorbehouden zijn aan de leider van een gemeenschap, of de verering van voorouders. Te allen tijde dient elke dubbelzinnigheid vermeden te worden. Om zeer duidelijke redenen kan de christelijke liturgie op geen enkele wijze riten opnemen van tovenarij, bijgeloof, spiritisme, wraak of die een seksuele achtergrond hebben.