VARIETATES LEGITIMAEDe Romeinse liturgie en de inculturatie
Vierde instructie voor de juiste toepassing van de Constitutie over de Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie (nrs. 37-40)
(Soort document: Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten)
Antonius M. Kard. Javierre Ortas -
25 maart 1994
De levende taal, het voornaamste instrument van de mensen voor hun wederzijdse communicatie, heeft in de liturgische vieringen tot doel aan de gelovigen het goede nieuws van het heil te verkondigen
Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 762-772. vooral 769 en het gebed van de Kerk te richten tot God. Derhalve moet zij altijd – in overeenstemming met de waarachtigheid van het geloof – de verhevenheid en de heiligheid van de mysteries die gevierd worden, onder woorden brengen.
Met bijzondere zorg dient men daarom na te gaan welke elementen van de volkstaal in de liturgische vieringen harmonisch ingevoerd kunnen worden en in het bijzonder of het zinvol is of niet uitdrukkingen van niet-christelijke godsdiensten te gebruiken. Het is eveneens van belang te letten op de verschillende taalgenres die in de liturgie gebruikt worden, zoals de bijbelse lezingen die verkondigd worden, de gebeden van de voorganger, de psalmodie, de acclamaties, de beurtzangen, de antwoorden, de verzen, de hymnen en de litanieën.
Muziek en zang, die de geest van een volk tot uitdrukking brengen, hebben bij uitstek een plaats in de liturgie. Daarom dient de zang bevorderd te worden, vooral van de liturgische teksten, zodat in de liturgische handelingen zelf de stem van de gelovigen zich kan laten horen.
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 118 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 54. ofschoon de volkstalen een passende plaats kunnen hebben in de gezangen, toch is ook voorzien, “dat de christenen de hun toekomende gedeelten van het ordinarium van de eucharistieviering ook in de Latijnse taal tezamen kunnen zeggen of zingen”, vooral echter het gebed des Heren of Onze Vader Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 19 ”In sommige streken, met name in de missiegebieden, vindt men volken met een eigen muzikale traditie die een grote rol speelt in hun godsdienstig en maatschappelijk leven. Daarom moet men deze muziek naar waarde schatten en er een juiste plaats aan toekennen, zowel bij de vorming van hun godsdienstzin als bij de aanpassing van de eredienst aan hun eigen aard.”
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 119
Men zal erop bedacht zijn dat een gezongen tekst dieper kan doordringen in het geheugen dan een gesproken tekst; dit vraagt een strengere beoordeling zowel van de bijbelse en liturgische inspiratie als van de literaire kwaliteit van de zangteksten.
Muzikale vormen, melodieën en muziekinstrumenten ”mogen in de eredienst toegelaten worden, voorzover zij voor het gewijd gebruik geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden, passen bij de waardigheid van het godshuis en echt tot stichting van de gelovigen strekken”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 120
Daar de liturgie een handeling is, zijn de gebaren en lichaamshoudingen van bijzonder belang. Wat daarvan tot de essentiële ritus van de sacramenten behoort en voor de geldigheid is vereist, moet behouden worden zoals het door het hoogste gezag van de Kerk is vastgesteld of goedgekeurd.
Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 841
De gebaren en lichaamshoudingen van de celebrerende priester dienen zijn eigen taak tot uitdrukking te brengen: hij gaat namelijk de gemeenschap voor in de persoon van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 33 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 899. 2
De gebaren en lichaamshoudingen van het volk als tekenen van gemeenschap en eenheid bevorderen de actieve deelname; ze zijn een uitdrukking en versterking van de geest en de ontvankelijkheid van de deelnemers. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 30 Uit de cultuur van een bepaald land zal men gebaren en lichaamshoudingen kiezen die de plaats van de mens tegenover God tot uitdrukking brengen, en hun een christelijke betekenis geven, zodat zij – indien mogelijk – overeenstemmen met de gebaren en lichaamshoudingen die hun oorsprong vinden in de heilige Schrift.
Bij sommige volken wordt de zang spontaan begeleid door het slaan of klappen met de handen, ritmische bewegingen of danspassen, of reidansen van de deelnemers. Deze vormen van lichaamshouding kunnen bij deze volken in de liturgische handeling een plaats krijgen, in zoverre zij de uitdrukking zijn van waarachtig en gemeenschappelijk gebed, dat aanbidding, lofprijzing, offer of smeking tot uitdrukking brengt, en niet louter een schouwspel zijn.
De liturgische viering wordt verrijkt door de bijdrage van de kunst, die de gelovigen helpt om liturgie te vieren, God te ontmoeten en te bidden. Om deze reden dient de kunst in de kerk bij alle volken en naties vrij uitgeoefend te kunnen worden, als zij tenminste bijdraagt tot de schoonheid van de kerkgebouwen en van de liturgische riten met behoud van de vereiste achting en eerbied,
Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 123-124 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1216 en als zij in het leven en de traditie van het volk ook werkelijk betekenis bezit. Hetzelfde geldt voor de vorm, voor de plaats en de versiering van het altaar,
Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 259-270 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1235-1239. vooral 1236 voor de plaats van de verkondiging van Gods woord
Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 272 en van de bediening van het doopsel,
Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Orde van dienst voor de zegening van een doopkapel of een nieuw doopvont, Ordo, 832-837 voor de liturgische benodigdheden, de heilige vaten, de kleding en de liturgische kleuren, “als alles maar beantwoordt aan het juiste gebruik waarvoor de liturgische voorwerpen bestemd zijn”.
Vgl. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, Algemene Inleiding op het Romeins Missaal, Institutio Generalis Missalis Romani (26 mrt 1970), 287-310 Voor alles zal men de voorkeur geven aan materialen, vormen en kleuren die bij de onderscheiden volken in gebruik zijn.
Naast de liturgische vieringen en daarmee verbonden vindt men in de onderscheiden particuliere kerken verschillende uitingen van volksvroomheid, die soms door de missionarissen zijn ingevoerd in de tijd van de eerste evangelieverkondiging en dikwijls volgens plaatselijke gewoonten ontwikkeld zijn.
De invoering van “oefeningen van godsvrucht van het christenvolk” in de liturgische vieringen kan niet als een vorm van inculturatie toegelaten worden ”immers door haar aard steekt (de liturgie) hoog boven deze oefeningen uit”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 13
Het is de taak van de plaatselijke ordinaris Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 839. 2 deze uitingen van vroomheid te regelen, ze te bevorderen, zodat zij het geloof van de christenen ondersteunen, en ze – waar nodig – uit te zuiveren, want zij moeten voortdurend doortrokken worden van het evangelie. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, 25e Verjaardag van de promulgatie van het Conciliedocument Sacrosanctum Concilium over de heilige liturgie, Vicesimus Quintus Annus (4 dec 1988), 18 Bovendien zal men erop toezien dat genoemde uitingen niet de plaats innemen van de liturgische vieringen of zich hiermee vermengen. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, 25e Verjaardag van de promulgatie van het Conciliedocument Sacrosanctum Concilium over de heilige liturgie, Vicesimus Quintus Annus (4 dec 1988), 18