H. Paus Paulus VI - 29 september 1963
SALVETE Bij de opening van de tweede zitting van het Tweede Vaticaans Concilie |
|||
► | DE DOELSTELLINGEN VAN HET CONCILIE | ||
► | Het gesprek met de moderne wereld |
Tenslotte stelt het Concilie zich tot doel, als het ware een brug te slaan naar de moderne wereld en zo in contact met haar te treden. Merkwaardig verschijnsel! Terwijl de Kerk, door de hulp van de Heilige Geest, steeds meer bezieling geeft aan haar innerlijke vitaliteit en scherp afsteekt tegen de wereld rondom haar, toont zij zich tegelijkertijd als het levengevend zuurdeeg en als het heilsinstrument voor de menselijke samenleving en ontdekt en bevestigt zij de haar opgedragen missioneringszending, dat is haar wezenlijke taak om, volgens de ontvangen opdracht, aan het mensdom, in welke omstandigheden dit ook moge verkeren, met vurige ijver het Evangelie te verkondigen.
Overigens, eerbiedwaardige broeders, kent gij zelf uit ervaring dit wonderlijk verschijnsel. Want bij de opening van de eerste zittingsperiode hebt gij, ontvlamd door de H. Paus Johannes XXIII - Toespraak
Gaudet Mater Ecclesia
Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie
(11 oktober 1962) van Johannes XXIII, terstond de behoefte gevoeld om als het ware de deuren van de vergaderzaal te openen en van hieruit, vanuit de geopende poorten, aan alle mensen met luide stem een boodschap te zenden, van heil, broederlijkheid en vertrouwen. Een uniek, maar wonderbaar feit! Het profetisch charisma, aan de Kerk geschonken, scheen toen als het ware plotseling door te breken. En gelijk de heilige Petrus op het Pinksterfeest gegrepen werd om aanstonds het woord te nemen en een toespraak te houden tot het volk, zo hebt ook gij terstond willen spreken niet over uw eigen aangelegenheden, maar over die van heel de mensenfamilie, en hebt gij niet met elkaar willen beraadslagen, alvorens u te richten tot de mensheid.
Hieruit blijkt, eerbiedwaardige broeders, dat dit Concilie het bijzondere stempel draagt van de liefde, van die alles omvattende en vurige liefde, die eerst denkt aan het welzijn van anderen en dan pas aan eigen welzijn, die universele liefde van Christus!
Deze liefde geeft ons moed. Want als wij onze blik richten op de moderne wereld, dan zouden wij ons eerder bevreesd dan getroost voelen, eerder bedroefd dan verheugd, en dan zouden wij eerder geneigd zijn tot het weren van de gevaren en het veroordelen van de dwalingen dan tot vertrouwen en vriendschap.
Wij moeten de situatie reëel beschouwen en niet de wonde verhelen, die door verschillende factoren zelfs aan deze universele Synode is toegebracht. Zouden wij blind zijn en niet zien, dat vele zetels in deze vergadering leeg staan! Waar zijn onze broeders uit de landen, waar men de Kerk de oorlog heeft verklaard, en in welke toestand verkeert daar de godsdienst? De beschouwing van dit alles drukt ons zwaar, wanneer wij denken aan hetgeen wij weten, en meer nog aan hetgeen wij niet mogen weten omtrent de hiërarchie, de mannelijke en vrouwelijke religieuzen en tallozen van onze zonen, die om hun ongebroken trouw aan Christus en de Kerk blootgesteld zijn aan angst, kwelling, ontbering en onderdrukking. Welk een droefheid gevoelen wij bij het aanschouwen van zoveel lijden, en hoeveel pijn doet het ons, als wij zien, hoe in sommige landen de vrijheid van godsdienst evenals andere primaire rechten van de mens onderdrukt worden door de beginselen en methoden van hen, die een afwijking van hun eigen opvatting omtrent de politiek, het ras en de godsdienst niet dulden.
Wij betreuren het dat op sommige plaatsen zo groot onrecht wordt aangedaan aan hen, die hun godsdienst eerlijk en vrij willen belijden. Wij willen echter onze droefheid over deze treurige toestand niet uiten in bittere woorden, maar liever in een hernieuwde oprechte en menselijke aansporing tot degenen, die de schuld dragen van deze droevige situatie, om eindelijk hun ongegronde vijandige houding ten opzichte van de katholieke godsdienst te laten varen; want de katholieken zijn geen vijanden van de staat, waartoe zij behoren, evenmin onbetrouwbaar, maar zij zijn eerlijke en werkzame burgers. Wij benutten deze gelegenheid om de katholieken, die omwille van hun geloof te lijden hebben, vol liefde te groeten, en wij bidden God om een bijzondere troost voor hen.
Maar dit is niet de enige grond voor onze droefheid. Bij een blik op de mensheid ondergaan wij een schrijnend leed om zoveel ander onheil, waaronder zij gedrukt gaat. Wij bedoelen op de eerste plaats het atheïsme, dat in een groot deel van de menselijke samenleving is doorgedrongen en de intellectuele, morele en sociale orde zózeer ontwricht, dat het juiste begrip van deze orde onder de mensen geleidelijk aan verdwijnt. Want, terwijl het licht van de natuurwetenschappen steeds schitterender wordt, begint helaas de kennis omtrent God, en bijgevolg ook de ware kennis omtrent de mens, alom te verduisteren. Zodoende zien wij, dat, terwijl de vooruitgang van de wetenschap allerlei soort van instrumenten tot nut van de mensheid, op wonderbare wijze perfectioneert, de mens steeds meer bevangen wordt door een gevoel van eenzaamheid, melancholie en wanhoop.
Over de gecompliceerde en moeilijke verhoudingen van onze tijd, die aan velerlei oorzaken te wijten zijn, zouden wij veel kunnen zeggen, maar vandaag willen wij daarover niet spreken. Want vandaag is, gelijk wij zeiden, ons hart en dat van de Kerk, in dit Concilie bijeen, vol van liefde. We beschouwen onze tijd en zijn vele tegenstrijdige uitingen met diepe sympathie, en het is ons vurig verlangen om aan de moderne mensheid de boodschap te brengen van liefde, heil en hoop, die Christus aan de wereld gebracht heeft: "God heeft Zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te veroordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered" (Joh. 3, 17).
De wereld moge weten, dat de Kerk haar beschouwt met grote liefde en met oprechte bewondering en dat zij de eerlijke wil heeft niet om over haar te heersen, maar om haar te dienen, niet om haar te verachten, maar om haar waardigheid te verhogen, niet om haar te veroordelen, maar om haar te bemoedigen en haar het heil te brengen.
Bij dit Concilie, dat een uitkijk geeft op heel de wereld, gaat de aandacht van de Kerk met bijzondere zorg uit naar bepaalde categorieën van het mensdom: de armen, de behoeftigen, de bedroefden, de hongerigen, de lijdenden de gevangenen; in één woord, haar bijzondere interesse gaat uit naar het lijdende en bedroefde deel van de mensheid, omdat zij weet, dat deze mensen krachtens het Evangelie haar bijzonder ter harte moeten gaan. Daarom zegt zij tot hen zo graag deze woorden van de Heer: "Komt allen tot Mij" (Mt. 11, 28).
De Kerk interesseert zich voor de intellectuelen, de wetenschapsmensen, de natuurkundigen, de artiesten. Ook voor hen koestert de Kerk de hoogste waardering en het is haar vurig verlangen, hun resultaten te benutten, hun denken aan te moedigen, hun vrijheid te verdedigen en voor hun gekwelde en onrustige geest de toegang te openen tot de hemelse sfeer van het goddelijk woord en de goddelijke genade.
De Kerk interesseert zich voor de arbeiders, voor de waardigheid van hun persoon en hun werk, voor hun gewettigde verlangens, voor de verbetering van hun sociale positie en hun geestelijk leven, waaraan zij nog altijd zo dringend behoefte hebben, voor de taak, die hun kan worden toevertrouwd, natuurlijk in de juiste en christelijke geest, de taak, om een nieuwe orde te scheppen, waarin de mensen vrij zijn en elkaars broeders. De Kerk, Moeder en Lerares, is met hen.
De Kerk interesseert zich voor de leiders van de volken. In plaats van de ernstige vermaningen, die zij dikwijls tot hen moet richten, spreekt zij vandaag tot hen woorden van bemoediging en vertrouwen: Hebt moed, regeerders van de volken! Veel goederen, die voor het leven nodig zijn, kunt gij thans aan uw volken geven: brood, onderricht, orde, de waardigheid van vrije en eensgezinde burgers, op voorwaarde echter, dat gij beseft, wat de mens is; en alleen de christelijke wijsheid kan u dit besef volledig bijbrengen. Door eendrachtige samenwerking in rechtvaardigheid en liefde kunt gij de vrede schenken, dat hoogste goed, waarnaar alle mensen hunkerend uitzien en dat door de Kerk zo krachtig wordt verdedigd en bevorderd. Hierdoor kunt gij heel de mensenfamilie maken tot één enkel volk. God zij met u!
De katholieke Kerk ziet nog verder, over de grenzen van de Christengemeenschappen heen. Want, hoe zou zij grenzen kunnen stellen aan haar liefde, daar zij toch de liefde moet navolgen van God-Vader, die Zijn gaven schenkt aan allen Vgl. Mt. 5, 45 en die de wereld zó zeer heeft liefgehad, dat Hij voor haar heil Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven? Vgl. Joh. 3, 16 Haar blik reikt dus verder dan het Christenvolk en zij ziet naar de andere godsdiensten, die het godsbesef en de idee van God bewaren, van de éne God, Schepper, Voorzienigheid, hoogverheven en al het geschapene overstijgend; die door daden van oprechte vroomheid God vereren en uit deze praktijken en dit geloof de beginselen putten voor hun zedelijk en sociaal leven.
De Kerk moet ongetwijfeld tot haar droefheid in deze godsdiensten lacunes, gebreken en dwalingen constateren, maar zij voelt zich gedwongen, ook aan deze godsdiensten haar interesse te schenken om duidelijk te maken, dat de katholieke Kerk de verschuldigde waardering heeft voor al het ware, goede en menselijke, dat men daarin aantreft, en om er op te wijzen, dat zij, die het krachtigst opkomt voor de rechten van God op de mensheid, in de voorste gelederen staat om in de moderne samenleving het godsdienstig besef en de godsverering te bewaren, wat een eis en een plicht is van de beschaving.
De Kerk interesseert zich tenslotte voor andere onmetelijke terreinen van het menselijk leven: voor de nieuwe generaties van jonge mensen, die opgroeien in het verlangen om te leven en hun plaats in te nemen in de maatschappij; voor de jonge volken, die strijden voor hun zelfbewustzijn, hun onafhankelijkheid en hun burgerlijke ordening; voor de ontelbare menselijke wezens, die zich eenzaam voelen in de drukte van een samenleving, die hun geen woorden van heil kan bieden. Tot hen allen richt de Kerk haar oproep vol hoop, en allen wenst en schenkt zij het licht van waarheid, leven en heil, want God "wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen." (1 Tim. 2, 4).