
H. Paus Paulus VI - 7 mei 1964
Mijne Heren, mijn zeer geliefde kinderen!
Vóór wij Onze korte toespraak tot U gaan houden, willen Wij u allereerst op uw gemak stellen en de schroom wegnemen die allicht uw harten bevangen heeft bij gelegenheid van deze ontvangst, hier in de Sixtijnse Kapel. Er is misschien geen plaats denkbaar die meer ontzag inboezemt en die meer tot nadenken stemt maar die tegelijkertijd meer in staat is om de edelste gevoelens in de ziel te wekken. Welnu, juist gij, kunstenaars, zoudt de eersten moeten zijn die uw zielen weet te bevrijden van deze beschroomdheid die eenieder bevangt bij het betreden van dit heiligdom der geschiedenis, dit heiligdom van de kunst, van de godsdienst, van herinneringen, van voortekenen. Waarom? Wel omdat dit waarlijk, meer dan welke plaats ook, een heiligdom is voor kunstenaars, een heiligdom van kunstenaars. Welnu dan, stelt uw harten vrijelijk open voor de stroom van gevoelens en ontroeringen die een tempel als deze bij u opwekken.
Misschien is er ook nog een andere reden waarom gij u niet geheel op uw gemak voelt, een reden die niet zo zeer gelegen is in Onze nederige persoon als wel in Onze officiële persoonlijkheid, in Ons Ambt. ,Hier is de Paus' zult gij ongetwijfeld bij u zelf denken. Zijn de kunstenaars dan nog nooit bij de Paus geweest? Is het de eerste keer dat zo'n gebeurtenis plaats vindt?
O zeker, zij zijn bij de Paus geweest; gedurende vele eeuwen hebben er betrekkingen bestaan tussen artiesten en de Hoofden der Katholieke Kerk; maar dat waren contacten van andere aard.
Het zijn redenen Ons Ambt betreffend die Ons er toe brengen inniger contact met u te zoeken. Moeten Wij het grote woord uitspreken dat gij eigenlijk reeds kent? Wij hebben u nodig. Wij hebben in Ons Ambt uw medewerking nodig. Immers, gij weet het, Ons Ambt is het predikambt, Onze taak is het de wereld ontvankelijk te maken voor het geestelijke, het onzichtbare, het onuitspreekbare begrijpelijk te maken, de wereld toegankelijk te maken voor het Goddelijke. Welnu, juist op dit terrein, in deze opgave: het onzichtbare omzetten in verstaanbare vormen, daarin zijt gij ware meesters. Het is uw beroep, het is uw taak, het is uw opdracht.
Deze gave nu, die door deskundigen ,Einfühlung' genoemd wordt, deze gevoeligheid, dit vermogen om door middel van het gevoel te ervaren datgene wat door de redenering niet kan begrepen of tot uitdrukking gebracht kan worden, deze gave bezit gij. Gij zijt meesters - Wij herhalen het - in de kunst van het vertalen, in het vermogen om het geestelijke zodanig te vertolken dat het door zintuigelijke waarneming ervaren en begrepen kan worden.
En als Wij in de uitoefening van Ons Ambt uw hulp zouden moeten missen dan zouden Wij slechts kunnen stamelen, dan zou de Kerk gedwongen worden zelf te gaan zoeken naar artistieke uitdrukkingsvormen. Om aan de schoonheid van het geestelijke een waarlijk lyrische expressie te geven die de kracht bezit het menselijk hart en de menselijke geest te doordringen moet het priesterschap hand in hand gaan met de kunst.
En daarom was de taal die gij sprak tot onze wereld een onderdanige, een gehoorzame, maar een moeizame taal, zij was geketend en niet in staat haar vrije expressie te vinden. Wij, op onze beurt ervoeren het onbevredigende van dit soort artistieke expressie en - laten Wij deze morgen nu maar volkomen openhartig zijn en ons Confiteor belijden - wij hebben het nog erger gemaakt en onze toevlucht genomen tot het surrogaat, de ,oleografie', het goedkope, weinig waardevolle kunstproduct, ook al omdat wij - dit ter verontschuldiging - niet de middelen hadden voor grote, schone en nieuwe kunstwerken, werken, die waarlijk bewondering en erkenning verdienden. En zo zijn ook wij afgedwaald op zijwegen waar kunst en schoonheid - en wat erger is - waar de eredienst van God slecht mee gediend waren.
De Paus en de Kerk hebben hunnerzijds reeds een grote daad gesteld ter bevordering van het nieuwe vriendschapsverbond met de kunstenaars. De 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) welke als eerste plechtig werd afgekondigd door het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie bevat een passage - Wij hopen dat zij u bekend is - die juist handelt over dit verbond van verzoening en de wedergeboorte van de religieuze kunst in de boezem van de Katholieke Kerk. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 122-130 Wij herhalen: onzerzijds is het pact getekend, het wachten is op uw handtekening.
Op de eerste plaats: Wij wensen u van harte geluk met de Mis voor de Kunstenaars. Wij danken Mgr. Francia en allen die hem gevolgd zijn en dit initiatief van hem hebben overgenomen. Wij hebben de geboorte van dit initiatief meegemaakt, Wij hebben gezien hoe Onze eerbiedwaardige Voorganger Paus Pius XII dit initiatief met instemming heeft begroet en hoe hij de weg geopend heeft om het een plaats te geven in het kerkelijk leven, in het gebed van de Kerk. Daarom verheugen Wij Ons over hetgeen langs deze weg reeds bereikt is. Het is niet de enige weg, maar het is een goede weg waarop wij voort moeten gaan. Wij schenken Onze zegen aan deze arbeid en Wij zouden gaarne zien dat gij aan al uw collega's, volgelingen en leerlingen Onze instemming met dit godsdienstige experiment in de artiestenwereld kenbaar wilt maken, want wederom is dit een bewijs dat er tussen priester en kunstenaar een diepe genegenheid leeft en dat er volop mogelijkheid aanwezig is tot een innige en vruchtbare eensgezindheid.
Het tweede punt is u allen natuurlijk bekend, maar het dunkt Ons toch goed het nog eens te benadrukken: het artistieke gedeelte van een gewijde plechtigheid - zoals een Heilige Mis is - moet zeker volmaakt, authentiek, edel zijn, het moet de harten van hen die aan de plechtigheid deelnemen in verrukking brengen; hiervoor zijn echter twee dingen noodzakelijk; goede onderrichting en goede uitwerking.
Het gaat niet meer alleen om de kunst maar om de spiritualiteit. Men moet inkeren in zichzelf en luisteren naar de stem die spreekt in het diepste binnenste van het eigen hart, zodat de artistieke vertolking van de religieuze ervaring het kenmerk verwerft van de persoonlijkheid, zodat het kunstwerk ontdaan wordt van elke theatrale, elke louter uiterlijke vorm. Het is het eigen ,Ik' dat zo een vertolking vindt in een synthese die de meest volledige, de meest moeizame zo gij wilt, maar ook de meest vreugdevolle is.
Hier moet het geloof werkelijk spiritueel zijn en dan zal het u duidelijk worden wat het feest van vandaag, het feest van 's Heren Hemelvaart ons te zeggen heeft. Wanneer men inkeert in zichzelf om dit alles te gaan ontdekken, wanneer men probeert met zijn hart op te stijgen naar de hemel, naar die hemel, waarin Jezus is teruggekeerd, dan voelen wij ons, in het eerste moment onmetelijk, oneindig ver daarvan verwijderd.
Het bovenzinnelijke, waarvoor de moderne mens zo bang is, is werkelijk iets dat de mens oneindig te boven gaat. Wie deze afstand niet beseft heeft geen werkelijk besef van de godsdienst; wie de superioriteit van God, wie Zijn onuitsprekelijk mysterie niet voelt, kan ook geen gevoel hebben voor de echtheid, de authenticiteit van het godsdienstig gebeuren. Maar hij die deze overtuiging wel heeft, voelt bijna onmiddellijk dat deze God, die zó ver is, tegelijkertijd héél dichtbij is. ,Gij zoudt Hem niet zoeken wanneer gij Hem niet reeds had gevonden'. Woorden van Pascal; deze waarheid vindt een voortdurende bevestiging in een echt spiritueel christelijk leven. Als wij Christus zoeken daar waar Hij werkelijk is, in de hemel, dan zien wij Zijn weerspiegeling, dan voelen wij Zijn aanwezigheid in ons hart.
De trancendente God is in zekere zin in ons komen wonen, Hij is onze inwendige vriend, onze geestelijke leermeester geworden.
En de vereniging met Hem die, wegens een onoverbrugbare afgrond onbereikbaar leek, is reeds tot stand gekomen. En, zoals gij weet, de Heer opent de weg tot deze vereniging door Zijn woord, Zijn genade, door de sacramenten, door de schatten die de Kerk uitdeelt aan alle gelovigen.