
Paus Benedictus XVI - 31 december 2006
Heren Kardinalen,
geëerde Broeders in het Bisschopsambt
en in het Priesterschap,
geachte Autoriteiten,
dierbare broeders en zusters!
Wij zijn in de Vaticaanse Basiliek verzameld om aan het einde van het jaar de Heer te danken, en samen het Te deum te zingen. Van harte dank ik U allen die zich in deze zo betekenisvolle omstandigheid met mij hebt willen verenigen. Ik groet op de eerste plaats de Heren Kardinalen, de geëerde broeders in het Bisschopsambt en in het Priesterschap, de religieuzen, de godgewijde personen en de vele lekengelovigen die de hele kerkelijke gemeenschap van Rome vertegenwoordigen. Speciaal begroet ik de Burgemeester van Rome en de andere aanwezige Autoriteiten.
Op deze avond van 31 december komen twee verschillende perspectieven bij elkaar: het ene is verbonden met het einde van het burgerlijk jaar, het andere met het liturgisch hoogfeest van de allerheiligste Maria, Moeder van God, dat het octaaf van Kerstmis afsluit. Het eerste gebeuren is voor allen gemeenschappelijk, het tweede is eigen aan de gelovigen. Dat zij samengaan geeft aan deze Vesperviering een bijzonder karakter en een bijzonder geestelijke klimaat dat tot reflectie uitnodigt.
Wij die tweeduizend jaar na die gebeurtenis komen, kunnen dat om zo te zeggen ook a posteriori bevestigen, nadat wij alles wat er met Jezus is gebeurd, hebben leren kennen, tot en met zijn dood en verrijzenis. Wij zijn tegelijkertijd getuigen van zijn heerlijkheid en van zijn nederigheid, van de onmetelijke waarde van zijn komst en van het oneindig respect van God voor ons, mensen, en voor onze geschiedenis. Hij heeft de tijd niet "vervuld" door er zichzelf vanuit de hoogte in uit te gieten, maar "van binnenuit", door zich tot een klein zaadje te maken, teneinde de mensheid naar haar volle rijping te brengen. Deze stijl van God is de reden waarom er een lange tijd van voorbereiding nodig is geweest om van Abraham tot Jezus Christus te komen, en dat na de komst van de Messias de geschiedenis nog niet ten einde is, maar haar loop voortgezet heeft, ogenschijnlijk nog steeds hetzelfde, maar in werkelijkheid van dan af door God bezocht en gericht op de tweede en definitieve komst van de Heer, aan het einde van de tijden.
Het moederschap van Maria is dus waarachtig en ten volle menselijk. In de uitdrukking: "God heeft zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw", heeft zich de fundamentele waarheid gecondenseerd over Jezus als goddelijke Persoon die ten volle onze menselijke natuur heeft aangenomen. Hij is de Zoon van God, Hij is door Hem voortgebracht, en tegelijkertijd is Hij zoon van een vrouw, van Maria. Hij komt uit haar. Hij is uit God en uit Maria. Daarom kan en moet men Maria Moeder van God noemen.
Deze titel, die in het Grieks Theotókos luidt, verschijnt waarschijnlijk voor het eerst juist in het gebied van Alexandrië in Egypte, waar in de eerste helft van de derde eeuw nu juist Origenes leefde. Maar hij werd pas twee eeuwen later dogmatisch vastgesteld, in 431, op het Concilie van Efeze, de stad waar ik een maand geleden tot mijn vreugde naartoe gepelgrimeerd ben, tijdens de apostolische reis naar Turkije. Nu ik aan dat onvergetelijke bezoek terugdenk, kan ik niet anders dan mijn kinderlijke dankbaarheid tot uitdrukking brengen jegens de heilige Moeder van God voor de speciale bescherming die zij mij in die genadevolle dagen verleend heeft!
Aan haar die de Moeder is van de vleesgeworden Barmhartigheid, vertrouwen wij vooral die situaties toe, waarin alleen de genade van de Heer vrede kan brengen, troost en rechtvaardigheid. "Voor God is niets onmogelijk" (Lc. 1, 37), hoorde de Maagd, dat de engel tot haar zei, toen deze haar haar goddelijk moederschap aankondigde. Maria geloofde, en daarom is zij "zalig" (Lc. 1, 45). Wat voor de mens onmogelijk is, wordt mogelijk voor wie gelooft Vgl. Mc. 9, 23 .
Laten we daarom, terwijl het jaar 2006 ten einde loopt en de dageraad van 2007 zich al aankondigt, aan de Moeder van God vragen dat zij voor ons de gave van een rijp geloof verkrijgt: een geloof dat - zo zouden wij willen - zoveel mogelijk gelijk is aan het hare, een geloof dat helder, echt en nederig is, dat tegelijkertijd moedig is en doortrokken van hoop en van enthousiasme voor het Rijk van God, een geloof dat vrij is van elke vorm van fatalisme en dat vurig verlangt mee te werken in volledige en blije gehoorzaamheid aan de goddelijke wil, in de absolute zekerheid dat God niets anders wil dan liefde en leven, altijd en voor allen.
Verkrijg voor ons, o Maria,
een authentiek en zuiver geloof.
Dat u altijd gedankt en geprezen zij,
heilige Moeder van God!Amen!