Bij deze beschouwing gaat het er niet zozeer om, de
vruchten te bepalen, die uit het opdragen of bijwonen van het eucharistisch Offer worden verkregen, - want het is best mogelijk, dat iemand meer vrucht heeft van het eerbiedig en godvruchtig bijwonen van de Mis, dan van het oppervlakkig en slordig celebreren van een Mis -, het gaat er om, de natuur van de daad te bepalen, nl. van het bijwonen en opdragen van de Mis, waaruit de andere vruchten van het Offer voortkomen. Dat zijn - om van de Godsverering door aanbidding en dankzegging niet te spreken . vruchten van verzoening en smeking voor degenen, voor wie het offer wordt opgedragen, al zijn zij er niet bij tegenwoordig; vruchten ook "tot voldoening van zonden en straffen en voor andere noden van de levenden en tevens voor die in Christus gestorven zijn en nog niet geheel gelouterd".8 Zo beschouwd, moet de bewering, die in onze tijd niet alleen door leken, maar soms zelfs door theologen en priesters wordt verspreid, als een valse opinie worden verworpen, dat het nl. hetzelfde zou zijn, of er één Mis wordt gecelebreerd, waarbij honderd priesters met eerbied tegenwoordig zijn, of dat er honderd Missen door honderd priesters worden opgedragen. Dat is zeker niet zo. Wat het opdragen van het eucharistisch Offer betreft, zijn er zoveel offerdaden van de Hogepriester Christus, als er celebrerende priesters zijn, maar niet evenveel als er priesters zijn, die godvruchtig de H. Mis horen, welke door een bisschop of een priester wordt opgedragen. In dit laatste geval immers, als zij nl. de Mis bijwonen, zijn zij niet en handelen zij ook niet als vertegenwoordigers van Christus-Offeraar, maar moet men hen gelijk stellen met de gelovige leken, die bij het Offer tegenwoordig zijn.
