Paus Pius XII - 2 november 1954
Doch op wat wij zo juist zeiden over het recht van de bisschoppen als herders van de hun toevertrouwde kudde in alles, wat geloof, zeden en kerkelijke tucht betreft, wordt een zekere kritiek uitgeoefend, die dikwijls bedekt en stil in verzet komt. En men geeft daaraan niet de verschuldigde innerlijke volle instemming, ook omdat andere trotse geestesrichtingen van de tegenwoordige tijd, waarvan de tekenen zich op de ene plaats sterker vertonen dan elders, een volledige verwarring van het juiste oordeel stichten. Het bewustzijn van de bereikte mondigheid, waarop men zich met de dag steeds meer beroept, maakt, dat de gemoederen door een vreemde drift steeds sterker worden geprikkeld en in beroering gebracht. Vele mannen en vrouwen van deze tijd vinden de leiding en het toezicht van de Kerk niet passend voor de volwassen leeftijd. Dat beweren zij niet alleen, daar zijn zij ook diep van overtuigd. Zij willen immers niet als onmondigen "onder voogden en beheerders" (Gal. 4, 2) staan. Zij willen als volwassenen beschouwd en behandeld worden, die zelfstandig zijn en voor zichzelf kunnen uitmaken, wat er in verschillende omstandigheden te doen of te laten is. Laat de Kerk, zo durven zij zeggen, de dogma's van haar leer voorhouden, haar wetten afkondigen, die onze gedragsregels moeten zijn. Maar als het er over gaat, ze op het leven van de afzondelijke mensen toe te passen, dan moet zij zich afzijdig houden en zich helemaal niet daarin mengen; zij late iedereen handelen volgens zijn eigen oordeel en geweten. Dit nu, beweren zij, is te meer noodzakelijk, omdat de zekere en juiste situatie aan de Kerk en haar bedienaren meestal onbekend is; over het algemeen nl. kennen zij de omstandigheden niet, die of het innerlijke van de mens of zijn uitwendige omgeving betreffen, waarin de afzonderlijke personen zich bevinden en waarin zij een verantwoordelijk besluit moeten nemen. Daarenboven willen zij allen bij die hoogste en intiemste wilsbeslissing geen tussenpersoon van welke waardigheid of titel ook, als tolk of middelaar tussen God en henzelf. Over deze afkeurenswaardige meningen hebben wij reeds twee jaar geleden in onze toespraken van Paus Pius XII - Radiotoespraak
La Famiglia - Over de vorming van het christelijk geweten bij de jeugd
Bij gelegenheid van de dag van de Familie: Het gezin is de bakermat
(23 maart 1952) en Paus Pius XII - Toespraak
Soyez les bienvenues
Tot de afgevaardigden op het internationale congres van de wereldfederatie van de Katholieke vrouwelijke jeugd
(18 april 1952) gehandeld en hun bewijzen onderzocht.18 Betreffende de waarde en het gewicht, die aan deze bereikte "persoonlijke mondigheid" gehecht wordt, kan men terecht volhouden, dat het juist en billijk is, dat volwassenen niet als kinderen bestuurd worden. De Apostel zegt van zichzelf: "Toen ik een kind was, sprak ik als kind, voelde ik als kind, dacht ik als kind; nu ik een man ben, leg ik het kinderlijke af." (1 Kor. 13, 11) Het zou niet de ware methode van opvoeding zijn, die een andere weg en wijze zou volgen, en het zou ook geen echte zielenherder zijn, die iets anders zou nastreven dan de hem toevertrouwde gelovigen te doen groeien "tot een volwassen man en de mannenmaat van de volmaakte Christus". (Ef. 4, 13) Doch het is heel iets anders, volwassen te zijn en het kinderlijke te hebben afgelegd, of volwassen te zijn en daarom niet te moeten gehoorzamen aan de leiding en het bestuur van het wettig gezag. Besturen is immers niet een soort voogdij over kinderen, doch een krachtdadige leiding van volwassenen naar het doel van de gemeenschap.