H. Paus Johannes XXIII - 6 januari 1962
Daarom wensen Wij alle priesters van ieder volk, iedere ritus en iedere taal eraan te herinneren, dat het vooral hun taak is om God te bidden voor het welslagen van het Concilie.
Iedereen weet namelijk dat er buiten het dagelijks Misoffer, dat ver boven alle liturgische gebeden verheven is, niets voortreffelijker voor de priester kan zijn dan de "Divina Laus", het Goddelijk Officie. Wij achten het dan ook juist om al degenen, die tot het Breviergebed gehouden zijn, dit speciaal gebed ten zeerste aan te bevelen om zich daardoor op passende wijze op het Concilie voor te bereiden; Wij verlangen dat zij een zeer grote zorg besteden aan het dagelijks volbrengen van deze gebeden, hetzij ze gereciteerd worden in weidse kerkgebouwen of in kleine kapellen, hetzij ze in koor worden gebeden - welke wijze van Breviergebed wel de beste is - hetzij in het privé, doch altijd als een lofzang in naam van de gehele Kerk.
Waarom, Eerbiedwaardige Broeders en beminde zonen, zult gij allen niet in dit nieuwe jaar edelmoedig aan deze oproep beantwoorden om van God te verkrijgen dat Hij met Zijn genaden deze grote gebeurtenis zal begunstigen, die door de christenen met zulk een hoopvolle verwachting wordt verbeid? Wij richten Ons tot allen: vanaf de jeugdige subdiaken, die met vrome ijver de vreugden van het Goddelijk Officie begint te smaken en in het reciteren hiervan een grote voldoening ondervindt, tot aan de eerbiedwaardige grijsaard, die bij het bidden hiervan een zoete vrede geniet alsof hij reeds het hemels geluk proeft waartoe hij in de Kerk van de Heiligen is bestemd.
Iedere priester immers moet niet alleen beschouwd worden als "belast met het beheer van Gods geheimen" (1 Kor. 4, 1), zoals dit plaats heeft bij het opdragen van het H. Misoffer, maar ook als middelaar tussen God en de mensen. Op geheel dezelfde wijze als de goddelijke Verlosser, die zijn voorbeeld is en die zelf "uit de mensen genomen, wordt aangesteld voor de mensen ten behoeve van hun verhouding tot God" (Hebr. 5, 1). Vgl. Hebr. 9, 15 Vgl. Hebr. 12, 24 Vgl. 1 Tim. 2, 5 De H. Johannes Chrysostomus geeft een prachtige verklaring van deze woorden: "De priester staat midden tussen God en de menselijke natuur door de weldaden, die van Hem komen, op ons over te dragen en door onze smekingen aan Hem door te geven". H. Johannes Chrysostomos, Hom.. V, in illud vidi Dominum Isaiae cap. VI; PG LVI, col. 131
Deze aansporing, waardoor Wij er de priesters opmerkzaam op maken dat het Goddelijk Officie de meest verheven en de meest juiste vorm van smeekgebed is om de rijke vruchten van het Oecumenisch Concitie te verkrijgen die door allen verwacht worden, schijnt Ons ten nauwste samen te hangen met die vier kentekenen, waarmede Jezus Christus Zijn Kerk heeft willen onderscheiden en waartoe de mensen op zo'n wonderlijke wijze worden aangetrokken; krachtens hen was de Kerk reeds gedurende twintig eeuwen en is zij nog altijd één, heilig, katholiek en apostolisch; hierdoor bezit zij een overvloed aan leven en zij verlangt ten zeerste van haar rijkdom aan die Christenkerken mede te delen, die zich in de loop der eeuwen van haar hebben afgescheiden en nog niet tot de vroegere eenheid zijn teruggekeerd.