H. Paus Paulus VI - 15 augustus 1966
Paus PAULUS VI groet zijn geliefde zonen en zendt hun zijn apostolische zegen.
In hun toewijding aan God hebben uw gemeenschappen het offer van lof steeds in hoge ere gehouden, en met de offerande van hun lippen gelovig de Heer beleden in psalmen en hymnen, die de uren, dagen en tijden van het kerkelijk jaar heiligen, met het eucharistisch offer in het middelpunt, als een stralende zon die alles tot zich trekt. Want terecht is men altijd van mening geweest, dat niets de voorrang mocht hebben boven een zo heilig werk. Het valt gemakkelijk in te zien, hoeveel heerlijkheid hierdoor aan de Schepper van alle dingen is aangeboden, en hoeveel winst hieruit voor de Kerk is voortgevloeid. Door deze nauwgezette en aanhoudende vorm van gebed hebt u de eeuwen door duidelijk gemaakt, dat het goddelijk dienstwerk van zeer groot belang is in de menselijke maatschappij.
Maar uit brieven van sommigen onder u en uit talrijke berichten van andere zijden hebben wij begrepen, dat er in uw orden kloosters en provincies zijn - wij spreken alleen over die welke tot de Latijnse ritus behoren - die afwijkende liturgische gewoontes hebben ingevoerd: sommigen blijven namelijk zeer gehecht aan het Latijn, terwijl anderen het koorgebed graag in hun moedertaal zouden willen volbrengen, en hier en daar zijn er ook die de gregoriaanse zang door eigentijdse liederen willen vervangen. Zelfs hebben enkelen erop aangedrongen de Latijnse taal helemaal af te schaffen.
Wij moeten bekennen, dat dit soort verzoeken ons ernstig heeft verontrust en tegelijk bedroefd; en men vraagt zich af, waar een dergelijke mentaliteit en een dergelijke afkeer, die men tevoren toch nooit heeft gekend, vandaan komen en waarom zij zich verbreiden.
Vanzelfsprekend beseft u, en u hoeft hieraan niet te twijfelen, hoe na uw religieuze gemeenschappen ons aan het hart liggen en hoe hoog wij deze schatten. Dikwijls staan wij in bewondering voor de getuigenissen van grote religiositeit en de monumenten van geestelijke cultuur die uw adel uitmaken. En het is voor ons een vreugde om deze, bij een gelegenheid waarbij het passend en geoorloofd is, te begunstigen, met onze beste wensen te begeleiden, en door onze raadgevingen op nog hoger plan te brengen.
Maar datgene waarover wij hierboven hebben gesproken, vindt plaats, nadat het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie hierover een weloverwogen, officiële uitspraak heeft gedaan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 101. 1, en nadat de daaropvolgende instructies wettige richtlijnen hebben vastgesteld. In de instructie van 26 september 1964, Concilium ter uitvoering van de Constitutie heilige liturgie
Inter Oecumenici
Instructie voor de uitvoering van de Constitutie over de heilige Liturgie
(26 september 1964), wordt bepaald: "Bij het gemeenschappelijk koorgebed zijn de geestelijken tot het gebruik van de Latijnse taal verplicht". Concilium ter uitvoering van de Constitutie heilige liturgie, Instructie voor de uitvoering van de Constitutie over de heilige Liturgie, Inter Oecumenici (26 sept 1964), 85 En in de Congregatie voor de Riten
In edicendis normis
Instructie omtrent het gebruik van de taal bij de viering van het goddelijk Officie en van de conventuele of communiteitsmis door de religieuzen (23 november 1965) van 23 november 1965, over de taal die bij het gemeenschappelijk koorgebed en bij de zogenaamde convents- of gemeenschapsmis van de religieuzen moet worden gebruikt, wordt dit voorschrift nog eens bevestigd, waarbij tegelijk rekening wordt gehouden met het geestelijk welzijn van de gelovigen en de bijzondere situatie die in de missiegebieden bestaat. Zolang er dus niet iets anders op wettige wijze is vastgesteld, blijven deze wetten van kracht en verlangen zij de eerbiediging die toch wel op de eerste plaats verwacht mag worden van de religieuzen, de meest dierbare zonen van de Kerk.
Maar het gaat er hier niet alleen om in het koorgebed de Latijnse taal te bewaren - zij is het waard om, verre van iedere geringschatting, zorgvuldig te worden beschermd, omdat zij in de Latijnse Kerk een overvloedige bron van christelijk-humanistische cultuur vertegenwoordigt en een rijke schat aan religiositeit. Maar het gaat er tegelijk om ongerept de bekoorlijkheid, de schoonheid en de oorspronkelijke zeggingskracht van deze gebeden en gezangen te behouden. Het koorgebed zelf staat op het spel - het koorgebed dat zich ontvouwt "naar de lieflijke buigingen van de stem van de Kerk" Vgl. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 9, 6; PL 32, 769, en die stem is u overgeleverd door uw stichters, uw leraren en uw heiligen, die het licht van uw gemeenschappen zijn. Wat voorheen tot stand is gebracht en eeuwenlang uw roem is geweest, kan men niet zo maar veronachtzamen. Deze wijze van koorgebed is juist een van de voornaamste oorzaken geweest van de duurzaamheid en de gelukkige ontwikkeling van uw gemeenschappen. Daarom verwondert het ons, dat een plotselinge opwinding sommigen ertoe schijnt te brengen dit alles voortaan te willen nalaten.
Welke teksten en welke gezangen zoudt u bij de huidige stand van zaken in de plaats kunnen stellen van de uitingen van katholieke religiositeit die tot nu toe bij u in gebruik zijn? Men dient rijpelijk te overleggen en af te wegen, opdat de situatie niet erger wordt, als men die roemrijke erfenis heeft verworpen. Want met reden mag men vrezen, dat het koorgebed tot een vormeloos reciteren wordt teruggebracht, dat wellicht op de eerste plaats door u als armelijk en vervelend zal worden ervaren. Daarbij kan men zich afvragen, of de mensen die aan de heilige gebeden willen deelnemen nog wel in zo groten getale naar uw kerken zullen komen, als zij de gebeden daar niet meer in hun oude en oorspronkelijke taal zullen horen weerklinken, noch hun verheven en schone zangwijzen. Wij vragen daarom aan allen die dit aangaat, dat zij zich realiseren, wat zij willen laten vallen, en dat zij de bron niet laten opdrogen waaruit zij tot heden toe overvloedig hebben geput. Zonder twijfel biedt het Latijn voor uw novicen moeilijkheden, en misschien zelfs geen geringe. Maar zoals u wel weet, is er geen enkele reden om aan te nemen, dat deze niet overwonnen zouden kunnen worden - vooral bij u, die, meer terzijde van de maatschappelijke zorgen en beroeringen, veel gemakkelijker tijd voor talenstudie kunt vrijmaken. Door hun oude schoonheid en hun majesteitelijke adel blijven die gebeden trouwens jonge mensen naar u toetrekken die de Heer tot zijn dienst heeft geroepen. Als daarentegen het koor waarover het hier gaat, dat de grenzen van de naties overstijgt en over een wonderlijke geestelijke kracht bezit, eenmaal verdwenen zal zijn samen met de melodie die opwelt uit het diepst van het hart, waar het geloof zetelt en de liefde brandt - wij bedoelen de gregoriaanse zang -, dan zal dat zijn als een gedoofde kaars, die geen licht meer geeft, die de blik en de aandacht van de mensen niet meer tot zich trekt.
Hoe het ook zij, zeer geliefde zonen, de verzoeken waarover wij hierboven hebben gesproken, raken zulke grote problemen, dat wij ze op dit ogenblik niet tegen de genoemde voorschriften van het Concilie en van beide instructies in zouden kunnen inwilligen. Wij raden u dus dringend aan, dit zo ingewikkelde probleem nog eens van alle kanten te bezien. Omwille van de genegenheid die wij voor u voelen en omwille van de hoogachting die wij u toedragen, willen wij niet iets toestaan dat achteruitgang zou kunnen veroorzaken, dat u misschien ernstige schade zou kunnen berokkenen, en dat zeker geheel de Kerk van God misnoegd en bedroefd zou maken. Sta ons toe om voor uw welzijn te zorgen, zelfs tegen uw wil in. Diezelfde Kerk, die uit een pastoraal motief, namelijk vanwege de onbekendheid van het volk met het Latijn, de moedertaal in de heilige liturgie heeft ingevoerd, geeft nu aan u de volmacht om de traditionele waardigheid, schoonheid en verhevenheid van het koorgebed zowel in zijn taal als in zijn gezang te bewaren.
Wij vragen u daarom oprecht en kalm de voorschriften na te komen die wij u niet uit een overdreven conservatisme opleggen, maar uit vaderlijke liefde jegens u en uit zorg voor het goddelijk dienstwerk.
Aan u en aan uw religieuzen verlenen wij tenslotte van ganser harte in de Heer onze apostolische zegen, als waarborg van de hemelse gaven en als getuige van onze welwillendheid.
Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, op het feest van Maria's ten-hemel-opneming, 15 augustus 1966, in het vierde jaar van ons pontificaat.
Paus Paulus VI