Jacobus Kard. Lercaro - 5 maart 1967
MUSICAM SACRAM Over de muziek in de Heilige Liturgie |
|||
► | Zij, die optreden bij de liturgische plechtigheden |
De liturgische handelingen zijn vieringen van de Kerk, het heilig volk, verenigd en geordend onder de leiding van de bisschop of de priester. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 26.41-42 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 Hierbij nemen een bijzondere plaats in: de priester en zijn assistenten op grond van de heilige wijding, die zij hebben ontvangen; en verder, op grond van hun dienende functie, de acolieten, de lezers, de commentatoren en de leden van het zangkoor. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 29
De gelovigen vervullen hun liturgische functie door die volledige, bewuste en actieve deelname, die door de aard van de liturgie zelf wordt vereist en waartoe het christenvolk krachtens het doopsel het recht en de plicht heeft. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 14 Deze deelname:
Men moet de gelovigen ook leren om, luisterend naar wat de liturgische functionarissen of het koor zingen, zich daarmee innerlijk te verenigen en zo hun geest tot God te verheffen.
Er is bij een liturgische viering geen feestelijker of vreugdevoller schouwspel denkbaar dan een gemeenschap, die in haar geheel haar geloof en godsvrucht uitzingt in zang. Bijgevolg moet de actieve deelname van het gehele volk, die door de zang wordt vertolkt, met ijver worden bevorderd, en wel aldus:
Vanwege zijn liturgische functie verdient een bijzondere aandacht het zangkoor of de "kapel" of "schola cantorum".
Als gevolg van de richtlijnen van het Concilie betreffende de liturgische vernieuwing is zijn rol nog belangrijker en voornamer geworden. Het heeft immers tot taak, te zorgen voor een behoorlijke uitvoering van de gedeelten, die aan het koor zijn toegewezen, overeenkomstig de verschillende soorten van gezangen, en verder, de actieve deelname van de gelovigen aan de zang te ondersteunen. Bijgevolg:
De "kapellen" aan kathedralen, in kloosters of andere grotere kerken, die in de loop van de eeuwen beroemd zijn geworden door de muzikale schat van onvergelijkelijke waarde, die ze hebben bewaard en ontwikkeld, zullen blijven bestaan volgens hun eigen traditionele richtlijnen, door de ordinaris van de plaats herzien en goedgekeurd, om bij te dragen tot een meer luisterrijke viering van de liturgische plechtigheden.
De kapelmeesters en de rectoren van de kerken zullen er echter voor zorgen, dat het volk altijd deelneemt aan de zang, minstens voor de meer gemakkelijke gedeelten, die voor het volk bestemd zijn.
Vooral daar, waar zelfs de oprichting van een klein zangkoor niet mogelijk is, zorge men tenminste voor de een of andere goed gevormde zanger; hij moet althans de meer eenvoudige gezangen voorzingen, waaraan het volk deelneemt, en aan de gelovigen bij het zingen leiding en steun geven.
Het verdient aanbeveling, dat er zulk een zanger ook is in kerken, die wel een koor bezitten, voor die vieringen namelijk, waaraan het zangkoor niet kan deelnemen en die toch enige plechtigheid vereisen en dus zang.
De plaatsing van het zangkoor zal, gelet op de bouw van iedere kerk, zo moeten zijn, dat:
Bestaat het zangkoor ook uit vrouwen, dan moet het een plaats krijgen buiten het priesterkoor.