Jacobus Kard. Lercaro - 5 maart 1967
De "kapellen" aan kathedralen, in kloosters of andere grotere kerken, die in de loop van de eeuwen beroemd zijn geworden door de muzikale schat van onvergelijkelijke waarde, die ze hebben bewaard en ontwikkeld, zullen blijven bestaan volgens hun eigen traditionele richtlijnen, door de ordinaris van de plaats herzien en goedgekeurd, om bij te dragen tot een meer luisterrijke viering van de liturgische plechtigheden.
De kapelmeesters en de rectoren van de kerken zullen er echter voor zorgen, dat het volk altijd deelneemt aan de zang, minstens voor de meer gemakkelijke gedeelten, die voor het volk bestemd zijn.