Jacobus Kard. Lercaro - 25 mei 1967
De eenheid echter van zulk een gemeenschap, die ontstaat uit het éne brood, waaraan allen deel hebben, Vgl. 1 Kor. 10, 17 heeft een hiërarchische structuur en vraagt daarom, dat „iedereen, bedienaar of gelovige, bij het uitoefenen van zijn functie, uitsluitend en volledig datgene verricht, wat hem uit de aard van de zaak en volgens de liturgische richtlijnen toekomt.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 28
Een prachtig voorbeeld van deze eenheid vindt men „in de volledige en actieve deelname van heel het heilige volk Gods…aan dezelfde Eucharistie, in één gebed, aan het éne altaar, waar de bisschop voorzit, omringd door zijn priestercollege en dienaren”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 41 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 26
Bij de liturgische viering zorge men ervoor de gemeenschap niet te verdelen en haar aandacht niet te vragen voor verschillende dingen tegelijk. Daarom vermijde men in éénzelfde kerk twee gelijktijdige liturgische vieringen, die de aandacht van het volk op verschillende dingen zouden richten.
Het gezegde geldt vooral voor de viering van de Eucharistie. Daarom moet men de vorming van aparte groepen, zoals die vaak het gevolg is van de viering van meerdere Missen tegelijk in éénzelfde kerk, met alle middelen trachten te voorkomen op zondagen en geboden feestdagen, wanneer de Mis voor het volk gecelebreerd wordt.
Dit moet trouwens ook op de andere dagen zoveel mogelijk in acht worden genomen. Het beste kan dit worden bereikt door een concelebratie, overeenkomstig het recht, van priesters, die op eenzelfde tijd wensen te celebreren. Alinea 47
Men zorge er ook voor, de viering van het goddelijk officie in koor of gemeenschappelijk, een preek, het toedienen van een doopsel of de viering van een huwelijk niet in één en dezelfde kerk te laten samenvallen met een vastgestelde Mis voor het volk.
De zielzorgers zullen de gelovigen uit andere streken zoveel mogelijk de gelegenheid bieden, zich aan te sluiten bij de plaatselijke gemeenschap. Dit geldt vooral voor de kerken in grote steden en voor plaatsen, waar veel gelovigen als vakantiegangers verblijven.
Waar echter een groter aantal vreemdelingen uit een ander taalgebied of ontheemden aanwezig is, moeten de zielzorgers voor hen minstens af en toe de mogelijkheid scheppen om de Mis te vieren volgens hun eigen gebruiken. „Men zorge er echter voor, dat de gelovigen de vaste delen van de Mis, die voor hen bestemd zijn, ook in het Latijn samen kunnen bidden of zingen.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 54
De zielzorgers zullen de gelovigen uit andere streken zoveel mogelijk de gelegenheid bieden, zich aan te sluiten bij de plaatselijke gemeenschap. Dit geldt vooral voor de kerken in grote steden en voor plaatsen, waar veel gelovigen als vakantiegangers verblijven.
Waar echter een groter aantal vreemdelingen uit een ander taalgebied of ontheemden aanwezig is, moeten de zielzorgers voor hen minstens af en toe de mogelijkheid scheppen om de Mis te vieren volgens hun eigen gebruiken. „Men zorge er echter voor, dat de gelovigen de vaste delen van de Mis, die voor hen bestemd zijn, ook in het Latijn samen kunnen bidden of zingen.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 54
Met het oog op een goede gang van de viering en de actieve deelname van de gelovigen, mogen de bedienaars zich niet tevreden stellen met het stipt vervullen van hun taak overeenkomstig de liturgische wetten, maar moeten zij ook door hun optreden zelf de zin van de heilige handeling laten uitkomen.
Het volk heeft er recht op om bij de Mis gesterkt te worden door de verkondiging en verklaring van het woord Gods. Daarom behoren de priesters niet alleen een homilie te houden zo vaak dit voorgeschreven of wenselijk is, maar ook datgene, wat zij zelf en de dienaars overeenkomstig hun functie moeten vertolken, zó duidelijk uit te spreken of te zingen, dat de gelovigen het goed kunnen verstaan en de zin ervan begrijpen en zelfs spontaan antwoorden en meedoen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 11 Hierop moeten de bedienaars zich door geschikte oefeningen voorbereiden, vooral op het seminarie en in de huizen van religieuzen.
„Het huis van gebed, waarin de heilige Eucharistie wordt gevierd en bewaard en de gelovigen hun samenkomsten houden, en waarin de tegenwoordigheid van Gods Zoon, onze Verlosser, die zich voor ons heeft geofferd op het altaar, wordt vereerd tot hulp en troost van de gelovigen, moet goed verzorgd zijn en geschikt voor het gebed en de heilige diensten.” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 5
Laten de zielzorgers dus goed voor ogen houden, dat juist een passende inrichting van het kerkgebouw zeer veel bijdraagt tot een waardige viering en een actieve deelname van de gelovigen.
Daarom moet men de regels en richtlijnen van de Instructie Concilium ter uitvoering van de Constitutie heilige liturgie
Inter Oecumenici
Instructie voor de uitvoering van de Constitutie over de heilige Liturgie
(26 september 1964) in praktijk brengen omtrent de volgende punten: de bouw van de kerk, aangepast aan de vernieuwde liturgie, de bouw en de versiering van het altaar, de juiste plaatsing van de stoelen voor celebrant en dienaars, een geschikte plaats voor het houden van de lezingen, de meest geëigende plaatsen voor de gelovigen en het zangkoor.
Vooral het hoofdaltaar moet zó worden geplaatst en gebouwd, dat het altijd uitkomt als het teken van Christus zelf, als de plaats, waar de heilsgeheimen worden voltrokken, en als het middelpunt van de bijeenkomst van de gelovigen, dat de grootste eerbied verdient.
Men zorge dat er bij de aanpassing van de kerken geen schatten van religieuze kunst verloren gaan. Meent men echter vanwege de liturgische vernieuwing, overeenkomstig het oordeel van de plaatselijke ordinaris en het advies van deskundigen en - zo nodig - met toestemming van de betrokken personen, deze kunstschatten te moet verwijderen, dan dient men hierbij voorzichtig te werk te gaan en zoeke men voor deze kunstwerken elders een passende en waardige plaats.
Laten de zielzorgers er ook aan denken, dat de stof en de vorm van de kerkelijke gewaden, waarbij men „meer moet letten op edele schoonheid dan op het louter luxueuze”, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 124 zeer veel bijdragen tot de waardigheid van de liturgische viering.