
Paus Pius XII - 2 februari 1947
PROVIDA MATER ECCLESIA Over seculiere instituten |
|||
► | De canonieke staat van volmaaktheid alleen erkend in een kloosterinstelling |
Toch was dit nog niet voldoende. Om te voorkomen, dat deze officiële en plechtige beoefening van heiligheid niet zou mislukken en vruchteloos zou blijven, heeft de Kerk met steeds grotere strengheid deze canonieke staat van volmaaktheid alleen willen erkennen in verenigingen, door haar zelf opgericht en geregeld, nl. in de kloosterinstellingen Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 488. 1o, waarvan zij na rijp en lang onderzoek de algemene structuur en inrichting door haar leergezag had goedgekeurd; en hierbij had zij in ieder afzonderlijk geval instituut en statuten niet alleen theoretisch en abstract meermalen gewikt en gewogen, maar had zij ze ook concreet en in de praktijk beproefd. Dit alles is in het kerkelijk wetboek zo streng en absoluut vastgelegd, dat in geen enkel geval, zelfs niet bij uitzondering, een canonieke staat van volmaaktheid wordt erkend, tenzij men die aanvaardt in een kloosterinstelling, door de Kerk goedgekeurd. Tenslotte heeft de Kerk de canonieke wetgeving van de staat van volmaaktheid als officiële staat met wijs beleid zó geregeld, dat voor de kloosterinstellingen van clerici in alles, wat het klerikale leven van de religieuzen aangaat, de kloosterinstellingen zelf de rol van bisdom vervullen en dat de inlijving in een kloosterinstelling voor hen de plaats inneemt van de klerikale incardinatie in het diocees. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 111. § 1 Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 115.585