Het is voldoende bekend, hoe innig en nauw de geschiedenis van de heiligheid van de Kerk en van het katholiek apostolaat met de geschiedenis en de grote dagen van het canonieke religieuze leven is verbonden. Onder de invloed van de Heilige Geest, die voortdurend leven schenkt, groeide dit van dag tot dag in wonderbare verscheidenheid en nam een steeds krachtigere en diepere eenheid aan. Geen wonder, dat de Kerk ook op juridisch gebied trouw bleef aan de weg, die de wijze Voorzienigheid van God haar zo duidelijk aanwees, en zo doelbewust gewerkt heeft aan de inrichting van de canonieke staat van volmaaktheid, dat zij volkomen terecht daarop als op een van de hoekstenen het gebouw van de kerkelijke wetgeving optrok. Vandaar heeft zij vooreerst de publieke staat van volmaaktheid onder de drie eigenlijke kerkelijke levensstaten opgenomen en heeft zij enkel uit deze staat de tweede canonieke klasse van personen samengesteld.
Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 107 Een feit, dat wel aandacht en overweging verdient; terwijl de twee andere groepen van canonieke personen, nl. clerici en leken, krachtens goddelijk recht, door de kerkelijke instelling aangevuld
Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 107 Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 108. § 3, berusten op de Kerk zelf als hiërarchisch ingerichte en geordende gemeenschap, is de middelgroep tussen clerici en leken, nl. van de religieuzen, waartoe zowel clerici en leken kunnen behoren
Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 107, uitsluitend gefundeerd op het feit, dat zij zo nauw samenhangt met het doel van de Kerk, d.i. met de heiligheid en de doeltreffende en aangepaste middelen om die te bereiken.